ECLI:NL:RVS:2003:AN9744

Raad van State

Datum uitspraak
10 december 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200302782/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • D.A.C. Slump
  • G.A.A.M. Boot
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering bouwvergunning voor snackbar op de pier in Amsterdam

In deze zaak heeft het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam op 18 september 2000 een bouwvergunning geweigerd voor het plaatsen van een snackbar op de pier aan de Prins Hendrikkade. Appellant, die de vergunning had aangevraagd, heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd op 6 juni 2001 ongegrond verklaard. Vervolgens heeft appellant beroep ingesteld bij de rechtbank te Amsterdam, die op 11 april 2003 de uitspraak van het college bevestigde. Appellant heeft hiertegen hoger beroep ingesteld bij de Raad van State, waarbij hij betoogde dat het bouwplan voldeed aan redelijke eisen van welstand, verwijzend naar vergelijkbare snackbars in de stad.

De Commissie voor Welstand en Monumenten had echter in haar advies aan het college gesteld dat het bouwplan niet voldeed aan de eisen van welstand, zowel qua ontwerp als materiaalgebruik. De Raad van State oordeelde dat het welstandsadvies niet gebrekkig was en dat het college dit terecht aan zijn besluit tot weigering van de bouwvergunning ten grondslag had gelegd. Appellant had geen tegenadvies overgelegd dat het negatieve welstandsadvies weerlegde.

Daarnaast heeft appellant een beroep gedaan op het gelijkheidsbeginsel, verwijzend naar een ander bouwwerk op dezelfde pier waarvoor wel een vergunning was verleend. De Raad van State oordeelde echter dat het gelijkheidsbeginsel niet zo ver strekt dat het recht geeft op een vergunning die in strijd met de wet zou zijn verleend. Het hoger beroep van appellant werd ongegrond verklaard, en de eerdere uitspraak van de rechtbank werd bevestigd. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

200302782/1.
Datum uitspraak: 10 december 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank te Amsterdam van 11 april 2003 in het geding tussen:
appellant
en
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam.
1. Procesverloop
Bij besluit van 18 september 2000 heeft het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (hierna: het college) geweigerd appellant bouwvergunning te verlenen voor het plaatsen van een snackbar op de pier aan de [locatie] te [plaats].
Bij besluit van 6 juni 2001 heeft het college het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 11 april 2003, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank te Amsterdam (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 1 mei 2003, bij de Raad van State ingekomen op 2 mei 2003, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 28 mei 2003. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 4 juli 2003 heeft het college van antwoord gediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellant. Deze zijn aan het college toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 november 2003, waar appellant in persoon, bijgestaan door mr. M.M.A. van Hoof, advocaat te Amsterdam, en het college, vertegenwoordigd door mr. J.C.H. van Dijk, ambtenaar der gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Appellant heeft in hoger beroep opnieuw betoogd dat het bouwplan voor de snackbar op de pier van de Prins Hendrikkade voldoet aan redelijke eisen van welstand. In dat verband heeft hij er op gewezen dat op andere plaatsen in Amsterdam vergelijkbare snackbars staan, bekend als het ‘Amsterdamse model’.
2.2. De Commissie voor Welstand en Monumenten (hierna: de commissie) heeft in haar advies aan het college gesteld dat het bouwplan voor de snackbar wat betreft ontwerp, detaillering en materiaalgebruik van onvoldoende kwaliteit is en dat het zowel op zichzelf als in relatie tot de omgeving en de te verwachten ontwikkeling daarvan niet voldoet aan redelijke eisen van welstand.
Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat het welstandsadvies naar inhoud en wijze van totstandkoming ervan niet zodanige gebreken vertoont dat het college dit niet aan zijn besluit tot weigering van de bouwvergunning ten grondslag had mogen leggen. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat appellant geen tegenadvies heeft laten uitbrengen waaruit blijkt dat het college ten onrechte het negatieve welstandsadvies van de commissie heeft gevolgd.
Weliswaar staan elders in Amsterdam qua uitvoering vergelijkbare snackbars, doch die dateren, zo heeft de vertegenwoordiger van het college ter zitting verklaard, uit de tijd dat daarvoor nog geen bouwvergunning werd verlangd. Voor die snackbars is destijds een objectvergunning verleend, waarvoor, anders dan voor een bouwvergunning, geen advies bij de welstandscommissie werd ingewonnen. Anders dan appellant blijkbaar veronderstelt, heeft de commissie dan ook geen positief welstandsadvies over de door hem bedoelde vergelijkbare snackbars uitgebracht.
Nu het bouwplan in strijd is met redelijke eisen van welstand heeft het college, gelet op het bepaalde in artikel 44 van de Woningwet, de door appellant gevraagde bouwvergunning terecht geweigerd.
2.3. Voorts heeft appellant een beroep gedaan op het gelijkheidsbeginsel. In dat verband heeft hij gewezen op een bouwwerk op de pier van de Prins Hendrikkade waarvoor het college wèl bouwvergunning heeft verleend. Dat beroep kan reeds niet slagen, omdat dit beginsel niet zover strekt dat daaraan aanspraak kan worden ontleend op het verkrijgen van een bouwvergunning, die blijkens het voorgaande, niet anders dan in strijd met de wet zou kunnen worden verleend.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. G.A.A.M. Boot, ambtenaar van Staat.
w.g. Slump w.g. Boot
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 10 december 2003
202.