ECLI:NL:RVS:2003:AN9747

Raad van State

Datum uitspraak
10 december 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200303442/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • W. van den Brink
  • S. Zwemstra
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming voor tewerkstelling in particuliere beveiliging geweigerd op basis van betrouwbaarheid

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank te Leeuwarden, die op 17 april 2003 het beroep van appellant ongegrond verklaarde. Appellant had bezwaar gemaakt tegen het besluit van de korpschef van de regiopolitie Friesland, die op 5 augustus 2002 de toestemming voor tewerkstelling van appellant in het kader van de Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus (Wpbr) had onthouden. De korpschef verklaarde het bezwaar van appellant ongegrond op 9 januari 2003. Appellant stelde dat hij gediplomeerd was en eerder als beveiligingsbeambte had gewerkt, en dat hij in het bezit was van een Verklaring omtrent het gedrag. Hij betoogde dat de korpschef ten onrechte twijfelde aan zijn betrouwbaarheid.

De Raad van State oordeelde dat de voorzieningenrechter terecht had geoordeeld dat er gerede twijfel bestond over de betrouwbaarheid van appellant. De voorzieningenrechter had vastgesteld dat appellant meermalen met de politie in aanraking was gekomen, wat de korpschef aanleiding gaf om de toestemming te weigeren. De Raad bevestigde dat de korpschef zich op goede gronden op het standpunt had kunnen stellen dat appellant niet voldeed aan de eisen van de Wpbr. De omstandigheid dat appellant eerder een legitimatiebewijs had gekregen, was niet voldoende om de korpschef te dwingen toestemming te verlenen. De Raad van State concludeerde dat het hoger beroep ongegrond was en bevestigde de uitspraak van de voorzieningenrechter.

Uitspraak

200303442/1.
Datum uitspraak: 10 december 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank te Leeuwarden van 17 april 2003 in het geding tussen:
appellant
en
de korpschef van de regiopolitie Fryslân.
1. Procesverloop
Bij besluit van 5 augustus 2002 heeft de korpschef van de regiopolitie Friesland (hierna: de korpschef) de aan de [partij] te [plaats] ten behoeve van te werk stellen van appellant te verlenen toestemming in het kader van de Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus (hierna: de Wpbr) onthouden.
Bij besluit van 9 januari 2003 heeft de korpschef het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 17 april 2003, verzonden op dezelfde dag, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank te Leeuwarden (hierna: de voorzieningenrechter) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 27 mei 2003, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 14 juni 2003. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 1 augustus 2003 heeft de korpschef van antwoord gediend.
Bij brief van 14 oktober 2003 heeft appellant een aanvulling op zijn gronden gegeven.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 30 oktober 2003, waar appellant in persoon en de korpschef, vertegenwoordigd door J. Heida en F. Visser, beiden werkzaam bij de regiopolitie Fryslân, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 7, tweede lid, van de Wpbr - voorzover hier van belang - stelt een beveiligingsorganisatie geen personen te werk die belast zullen worden met werkzaamheden dan nadat voor hen toestemming is verkregen van de korpschef van het politiekorps in de regio waar de beveiligingsorganisatie is gevestigd.
Ingevolge het vijfde lid van dat artikel - voorzover hier van belang - wordt de toestemming onthouden als de betreffende persoon niet beschikt over de bekwaamheid en betrouwbaarheid die nodig zijn voor het te verrichten werk.
Ingevolge paragraaf 2.1 onder c - voorzover hier van belang - van de Circulaire uitvoering Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus (hierna: de Circulaire) wordt de toestemming als bedoeld in artikel 7, tweede lid, van de Wpbr onthouden indien op grond van omtrent betrokkene bekende en relevante feiten kan worden aangenomen dat:
deze niet voldoende betrouwbaar of geschikt is voor een beveiligingsorganisatie werkzaamheden te verrichten of
deze niet voldoende betrouwbaar of geschikt is de belangen van de veiligheidszorg of de goede naam van de bedrijfstak niet te schaden.
2.2. Appellant heeft betoogd dat de voorzieningenrechter heeft miskend dat hij gediplomeerd is om als beveiligingsbeambte werkzaam te zijn, dat hij in de periode van 29 november 2001 t/m 16 juni 2002 reeds als beveiligingsbeambte bij [partij] werkzaam is geweest, dat de burgmeester van Smallingerland hem een “Verklaring omtrent het gedrag” heeft verleend, dat hij in het bezit is van een legitimatiebewijs particuliere beveiligingsorganisatie en dat hij blijkens het Uittreksel Justitieel Documentatieregister onbekend is in het strafregister. Voorts heeft appellant betoogd dat weliswaar het Multipol/X-pol-systeem is geraadpleegd maar dat volgens een publicatie in het Friesch Dagblad van 28 mei 2003 het modelreglement Multipol/X-pol pas per 1 juli 2003 in werking is getreden. Gelet hierop meent hij te voldoen aan de eisen van artikel 2, tweede lid, van de Wpbr betreffende bekwaamheid.
2.3. Het betoog van appellant faalt. De voorzieningenrechter heeft terecht geoordeeld dat uit de in geding gebrachte processen-verbaal blijkt dat appellant meermalen met de politie in aanraking is gekomen en dat de door appellant niet ontkende feiten zodanig van aard zijn dat gerede twijfel bestaat over de betrouwbaarheid van appellant om beveiligingswerkzaamheden te verrichten. Gelet daarop heeft de voorzieningenrechter terecht geoordeeld dat de korpschef zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat sprake is van een situatie als bedoeld in paragraaf 2.1. onder c van de Circulaire. Gelet op het bovenstaande heeft de korpschef terecht en op goede gronden de [partij] de ten behoeve van appellant te verlenen toestemming onthouden. De omstandigheid dat aan appellant eerder een legitimatiebewijs is verstrekt, kan niet tot het oordeel leiden dat de korpschef toestemming had moeten verlenen. Het door appellant gestelde omtrent de inwerkingtreding van het genoemde modelreglement kan er niet aan afdoen dat het Multipol/X-pol-systeem reeds geruime tijd functioneerde. Niet valt in te zien dat uit dit systeem blijkende, door appellant niet weersproken, gegevens niet ten grondslag zouden kunnen liggen aan het oordeel dat appellant niet aan de eisen van artikel 2, tweede lid, van de Wpbr voldoet.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. W. van den Brink, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. Zwemstra, ambtenaar van Staat.
w.g. Van den Brink w.g. Zwemstra
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 10 december 2003
395.