200303979/1.
Datum uitspraak: 10 december 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
1. het college van burgemeester en wethouders van Mierlo,
2. de naamloze vennootschap N.V. Regionale Afvalverwerkingsmaatschappij Zuidoost-Brabant, gevestigd te Nuenen,
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank te 's-Hertogenbosch van 6 mei 2003 in het geding tussen:
[derde belanghebbende], wonend te [woonplaats]
Bij besluit van 9 oktober 2001 heeft appellant sub 1 (hierna: het college) aan appellante sub 2 (hierna: RAZOB), onder verlening van vrijstelling als bedoeld in artikel 19, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, bouwvergunning verleend voor het oprichten van een uitzichtpunt, omvattende een lift(installatie) en een tribune, op het perceel kadastraal bekend gemeente Mierlo, nummer […] (lees: […]), gelegen aan de Heiderschoor te Mierlo.
Bij besluit van 10 juni 2002 heeft het college het daartegen door [derde belanghebbende] gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 6 mei 2003, verzonden op 9 mei 2003, heeft de rechtbank te 's-Hertogenbosch (hierna: de rechtbank) het daartegen door [derde belanghebbende] ingestelde beroep gegrond verklaard, die beslissing vernietigd en bepaald dat het college opnieuw op het bezwaarschrift dient te beslissen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben het college en RAZOB bij afzonderlijke brieven van 19 juni 2003, ingekomen per faxbericht bij de Raad van State op die dag, hoger beroep ingesteld. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 15 augustus 2003 heeft [derde belanghebbende] van antwoord gediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van het college. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 november 2003, waar het college, vertegenwoordigd door H.W. van den Reek, ambtenaar der gemeente, en RAZOB, vertegenwoordigd door mr. G.A. van der Veen, advocaat te Breda, zijn verschenen. Verder is ter zitting gehoord [derde belanghebbende], vertegenwoordigd door mr. F.P.J.R. Jansen, advocaat te Breda.
2.1. Aan de orde is de vraag of de rechtbank tot het juiste oordeel is gekomen dat het college [derde belanghebbende] ten onrechte niet als belanghebbende als bedoeld in artikel 1:2 van de Algemene wet bestuursrecht bij het besluit tot verlening van vrijstelling en bouwvergunning heeft aangemerkt.
2.2. Het bouwplan voorziet in het oprichten van een uitzichtpunt, omvattende een lift(installatie) en een tribune, dat is gesitueerd tegen/op een heuvel van een oude vuilstort. Blijkens de bouwtekeningen heeft de heuvel een hoogte van circa 70 m boven peil en steekt de tribune daar nog een aantal meters bovenuit. De afstand van het perceel van [derde belanghebbende] tot het uitzichtpunt bedraagt circa 500 m. Tussen het perceel van [derde belanghebbende] en het uitzichtpunt bevinden zich geen bouwwerken, wel enkele bomen en struiken.
2.3. Anders dan het college en RAZOB stellen heeft de rechtbank op goede gronden [derde belanghebbende] als belanghebbende bij het besluit van 9 oktober 2001 aangemerkt. De rechtbank heeft in dit verband terecht in aanmerking genomen dat [derde belanghebbende] vrij zicht heeft op het bouwplan en dat de ruimtelijke uitstraling daarvan - nu dit het “natuurlijke” karakter van de heuvel aantast - dusdanig groot moet worden geacht, dat niet gezegd kan worden dat [derde belanghebbende], ondanks de betrekkelijk grote afstand van de woning tot het uitzichtpunt, door het besluit niet rechtstreeks in zijn belangen wordt getroffen. Anders dan appellanten hebben betoogd, doet de wijze van uitvoering van het bouwwerk daaraan niet af.
2.4. De hoger beroepen zijn ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. De Afdeling acht termen aanwezig om het college als de in het ongelijk gestelde partij te veroordelen in de door [derde belanghebbende] in verband met de behandeling van de hoger beroepen gemaakte proceskosten.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I bevestigt de aangevallen uitspraak;
II veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Mierlo in de door [derde belanghebbende] in verband met de behandeling van de hoger beroepen gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 644,00, welk bedrag geheel is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het bedrag dient door de gemeente Mierlo te worden betaald aan [derde belanghebbende].
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, Voorzitter, en mr. B.J. van Ettekoven en mr. C.H.M. van Altena, Leden, in tegenwoordigheid van mr. I.A. Molenaar, ambtenaar van Staat.
w.g. Slump w.g. Molenaar
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 10 december 2003