ECLI:NL:RVS:2003:AO0364

Raad van State

Datum uitspraak
17 december 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200302750/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen handhaving van een dwangsom door het college van burgemeester en wethouders van Haarlem

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat appellant heeft ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Haarlem. De rechtbank had eerder geoordeeld dat het college van burgemeester en wethouders van Haarlem terecht een dwangsom had opgelegd aan appellant, omdat hij een dakterras had gebouwd zonder de vereiste bouwvergunning. Het college had op 30 maart 2001 besloten dat appellant het dakterras moest terugbrengen in de oude staat. Dit besluit werd door het college op 4 juni 2002 in het bezwaar ongegrond verklaard. Appellant ging in beroep bij de rechtbank, maar deze verklaarde het beroep ongegrond op 18 maart 2003. Appellant stelde vervolgens hoger beroep in bij de Raad van State, waarbij hij zijn gronden aanvulde in mei 2003.

De Raad van State heeft de zaak behandeld op 6 november 2003. De rechters hebben overwogen dat het college bevoegd was om handhavend op te treden, aangezien appellant zonder bouwvergunning had gebouwd. De Raad oordeelde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die het college zouden verplichten om af te zien van handhaving. De rechtbank had terecht geoordeeld dat er geen concreet zicht op legalisering van de illegale situatie bestond, vooral omdat het college eerder een bouwvergunning had geweigerd. De stellingen van appellant over de privacy van omwonenden en de mogelijkheid van legalisering werden niet overtuigend bevonden. De Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

200302750/1.
Datum uitspraak: 17 december 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 18 maart 2003 in het geding tussen:
appellant
en
het college van burgemeester en wethouders van Haarlem.
1. Procesverloop
Bij besluit van 30 maart 2001 heeft het college van burgemeester en wethouders van Haarlem (hierna: het college) appellant, onder oplegging van een dwangsom, gelast het dakterras behorende bij de woning aan de [locatie] te [plaats] terug te brengen in de oude staat.
Bij besluit van 4 juni 2002 heeft het college het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 18 maart 2003, verzonden op 21 maart 2003, heeft de rechtbank Haarlem (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 27 april 2003, bij de Raad van State ingekomen op 29 april 2003, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 29 mei 2003. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 27 juni 2003 heeft het college van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 november 2003, waar appellant in persoon en het college, vertegenwoordigd door mr. M.S.M. Vringer en mr. P.L. Bos, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 40, eerste lid, van de Woningwet is het verboden te bouwen zonder of in afwijking van een bouwvergunning. Niet in geschil is dat appellant het onderhavige dakterras heeft gebouwd zonder de vereiste bouwvergunning en dat het college mitsdien bevoegd is handhavend op te treden. Partijen verschillen van mening over het antwoord op de vraag of de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat niet kan worden staande gehouden dat het college niet in redelijkheid heeft kunnen besluiten van deze bevoegdheid gebruik te maken.
2.2. Alleen in bijzondere gevallen kan het bestuursorgaan afzien van handhavend optreden tegen de illegale situatie. Een bijzonder geval kan onder meer worden aangenomen indien concreet zicht bestaat op legalisering van de illegale situatie.
2.3. Hiervan is geen sprake, gelet op de omstandigheid dat het college bij besluit van 8 december 1999 bouwvergunning voor de uitbreiding van het in geding zijnde dakterras heeft geweigerd, welk besluit in rechte onaantastbaar is geworden. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, brengt dit met zich dat van de rechtmatigheid van dat besluit moet worden uitgegaan. Het betoog dat geen sprake is van inbreuk op de privacy van omwonenden, dat het dakterras met hooguit vier meter is verlengd en dat appellant is afgeraden bezwaar aan te tekenen, wat daar verder ook van zij, doet niet af aan de gehoudenheid het besluit van 8 december 1999 als rechtmatig aan te merken en mist derhalve doel.
2.4. De rechtbank heeft op juiste gronden geoordeeld dat hetgeen appellant overigens heeft aangevoerd, niet het oordeel rechtvaardigt dat sprake is van concreet zicht op legalisering vanwege nieuw gebleken feiten en omstandigheden.
De gestelde omstandigheid dat zowel de bezwaarcommissie als de gemeente hebben aangegeven dat het dakterras alsnog gelegaliseerd zou kunnen dan wel moeten worden, kan niet leiden tot een oordeel als voornoemd, reeds omdat appellant het gestelde niet aannemelijk heeft gemaakt.
De door het college weersproken stelling van appellant dat alle verzoekers om handhaving inmiddels zijn verhuisd is een omstandigheid van na het nemen van het besluit op bezwaar en moet, wat daar overigens ook van zij, in verband met het ‘ex-tunc’ karakter van de door de bestuursrechter te verrichten toets buiten beschouwing blijven.
2.5. De rechtbank is eveneens op juiste gronden tot het oordeel gekomen dat geen sprake is van andere bijzondere omstandigheden op grond waarvan geoordeeld dient te worden dat het college niet in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van zijn bevoegdheid handhavend op te treden.
Het beroep van appellant op het handhavingsbeleid dat het college sinds kort hanteert, is een omstandigheid van na het besluit op bezwaar en dient gelet op de ex-tunc toets in beroep, buiten beschouwing te blijven.
Ter zitting is zijdens het college opgemerkt dat daar waar zonder bouwvergunning wordt gebouwd, te allen tijde handhavend wordt opgetreden. De stelling van appellant dat hij aanspraak heeft op gelijke behandeling, kan reeds daarom niet slagen.
2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.H.B. van der Meer, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. D. Haan, ambtenaar van Staat.
w.g. Van der Meer w.g.Haan
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 17 december 2003
27-455.