200304227/1.
Datum uitspraak: 24 december 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], waarvan de maten zijn [maat sub A] en [maat sub B], gevestigd te [plaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank te Alkmaar van 16 mei 2003 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Drechterland.
Bij besluit van 28 augustus 2001 heeft het college van burgemeester en wethouders van Drechterland (hierna: het college) aan Stichting Golfbaan Westwoud vrijstelling als bedoeld in artikel 19, eerste lid en vierde lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO) verleend voor het uitbreiden van de bestaande golfbaan aan het Zittend te Westwoud van 9 naar 18 holes.
Bij besluit van 14 maart 2002 heeft het college het daartegen door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 16 mei 2003, verzonden op 20 mei 2003, heeft de rechtbank te Alkmaar (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellante ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief van 24 juni 2003, bij de Raad van State ingekomen op 30 juni 2003, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 11 augustus 2003 heeft het college van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 december 2003, waar appellante, vertegenwoordigd door [maat sub A] en [maat sub B], en het college, vertegenwoordigd door J. van den Bos, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is daar verschenen Stichting Golfbaan Westwoud, vertegenwoordigd door mr. W.J.M. Loomans, advocaat te Hoorn.
2.1. Ingevolge artikel 19, eerste lid, van de WRO kan de gemeenteraad, behoudens het gestelde in het tweede en derde lid, ten behoeve van de verwezenlijking van een project vrijstelling verlenen van het geldende bestemmingsplan, mits dat project is voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing en vooraf van gedeputeerde staten de verklaring is ontvangen, dat zij tegen het verlenen van vrijstelling geen bezwaar hebben. Onder een goede ruimtelijke onderbouwing wordt bij voorkeur een gemeentelijk of intergemeentelijk structuurplan verstaan. Indien er geen structuurplan is of wordt opgesteld, wordt bij de ruimtelijke onderbouwing in elk geval ingegaan op de relatie met het geldende bestemmingsplan, dan wel wordt er gemotiveerd waarom het te realiseren project past binnen de toekomstig bestemming van het betreffende gebied. De gemeenteraad kan de in de eerste volzin bedoelde vrijstellingsbevoegdheid delegeren aan burgemeester en wethouders.
Ingevolge het vierde lid van artikel 19 van de WRO wordt vrijstelling krachtens het eerste lid niet verleend voor een project dat wordt uitgevoerd in een gebied waarvoor het bestemmingsplan niet tijdig overeenkomstig artikel 33, eerste lid, van de WRO is herzien of geen vrijstelling overeenkomstig artikel 33, tweede lid, van de WRO is verleend, tenzij voor het gebied een voorbereidingsbesluit geldt of een ontwerp voor een herziening ter inzage is gelegd.
2.2. Het project voorziet in de uitbreiding van een bestaande golfbaan van 9 naar 18 holes.
2.3. De uitbreiding van de golfbaan is gesitueerd op gronden die gedeeltelijk zijn gelegen binnen het plangebied van het bestemmingsplan “Oosterblokker” en gedeeltelijk binnen het plangebied van het bestemmingsplan “Westerwoud 1981”. In beide plannen zijn die gronden bestemd voor “Agrarische doeleinden II”. Niet in geschil is dat ingevolge die bestemmingen het gebruik daarvan als golfterrein niet is toegestaan. Bij zijn besluit op bezwaar heeft het college de voor dat gebruik krachtens delegatie verleende vrijstelling als bedoeld in artikel 19, eerste lid en vierde lid, van de WRO, gehandhaafd.
2.4. Het project is voorzien van een ruimtelijke onderbouwing waarin is ingegaan op landschappelijke, stedenbouwkundige, verkeerskundige en milieukundige effecten van het project. Voorts is daarin een relatie gelegd met het “Landschapsplan West-Friesland” waarin voor dit gebied een uitbreiding van de recreatieve voorzieningen is voorzien en met het streekplan dat op deze locatie voorziet in een 18 holes golfbaan. Anders dan appellante betoogt, heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat deze ruimtelijke onderbouwing voldoet aan de daaraan in dit geval te stellen eisen.
2.5. Evenals in eerste aanleg betoogt appellante in hoger beroep dat de uitbreiding van de golfbaan overlast, hinder in de uitoefening van haar agrarische bedrijf op het aangrenzende perceel en financiële schade zal meebrengen. De rechtbank heeft evenwel terecht en op goede gronden geoordeeld dat dit niet kan leiden tot het oordeel dat het college niet in redelijkheid vrijstelling heeft kunnen verlenen.
2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. W. van den Brink, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. I.A. Molenaar, ambtenaar van Staat.
w.g. Van den Brink w.g. Molenaar
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 24 december 2003