200303472/1.
Datum uitspraak: 24 december 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
het college van burgemeester en wethouders van Barneveld,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank te Arnhem van 9 april 2003 in het geding tussen:
de besloten vennootschap Talmahoeve B.V. te Barneveld
Bij besluit van 8 juni 2001 heeft appellant (hierna: het college) aan de besloten vennootschap Talmahoeve B.V. te Barneveld (hierna: de Talmahoeve) vergunning verleend voor het bouwen van 24 hotelbungalows (hierna: de hotelbungalows)aan de [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel). Bij besluit van 26 februari 2002 heeft het college die bouwvergunning ingetrokken.
Bij besluit van 6 augustus 2002 heeft het college het daartegen door de Talmahoeve gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 9 april 2003, verzonden op 18 april 2003, heeft de rechtbank te Arnhem (hierna: de rechtbank) het door de Talmahoeve daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 6 augustus 2002 vernietigd en het besluit van 26 februari 2002 herroepen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft het college bij brief van 28 mei 2003, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 30 juni 2003 heeft de Talmahoeve van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 september 2003, waar het college, vertegenwoordigd door mr. A.M.R. Klijn, advocaat te Amsterdam, en mr. G.C. de Kruijf en J.A.T. van Loenen, beiden ambtenaar bij de gemeente, en de Talmahoeve, vertegenwoordigd door mr. M.Y.C.L. de Wit, advocaat te Rotterdam, en [gemachtigden], onderscheidenlijk directeur en medewerker van de Talmahoeve, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Woningwet kunnen burgemeester en wethouders een bouwvergunning intrekken indien blijkt, dat zij de vergunning ten gevolge van een onjuiste of onvolledige opgave hebben verleend.
2.2. Op het perceel rust krachtens het ten tijde van de aanvraag ter plaatse geldende bestemmingsplan “Buitengebied 1983” de bestemming “conferentie- en vakantieoord”. Ingevolge artikel 132 van de voorschriften behorende bij dit bestemmingsplan, dat is opgenomen onder het hoofdstuk “Maatschappelijke Doeleinden”, zijn deze gronden bestemd voor een conferentie- en vakantie-oord. Ingevolge artikel 133, eerste lid, van de planvoorschriften mag op gronden met deze bestemming uitsluitend bebouwing ten behoeve van de bestemming worden gebouwd, waaronder één dienstwoning met de daarbij behorende bijgebouwen is begrepen.
2.3. Het college betoogt dat de rechtbank ten onrechte tot de slotsom is gekomen dat de betrokken bouwvergunning niet in hier relevante mate als gevolg van verwijtbaar nalaten van de Talmahoeve is verleend, maar in overwegende mate door een tekortschietende voorbereiding en beoordeling door het college. Volgens het college is de rechtbank op grond daarvan tot het onjuiste oordeel gekomen dat het de bouwvergunning niet mocht intrekken.
2.3.1. Vooropgesteld zij dat onder een onvolledige opgave van gegevens in het kader van een aanvraag om bouwvergunning mede dient te worden verstaan het verzwijgen van het doel waarvoor de bouw zal plaatsvinden, indien gezien dit doel de voorgenomen bouw in strijd zou zijn met het bestemmingsplan, en dat het tot de plicht van de aanvrager behoort het college ongevraagd gegevens te verstrekken, die van essentieel belang zijn voor de beoordeling van de bouwaanvraag en waarover het college slechts met medewerking van de aanvrager kan beschikken. De rechtbank heeft dienaangaande terecht gewezen op de uitspraak van de Afdeling van 30 juli 1996 zaak nrs. R03.93.2850 en R03.93.2886 (Gst. 7076, 8).
2.3.2. De voorgenomen verkoop van de hotelbungalows aan particulieren voor eigen gebruik leidt ertoe dat het bouwplan zich niet verdraagt met de bestemming “conferentie- en vakantie-oord”. De uitvoering van dat voornemen brengt immers met zich dat de hotelbungalows niet ten behoeve van het ter plaatse geëxploiteerde oord zijn opgericht, zoals ingevolge de voormelde planvoorschriften is vereist, maar ten behoeve van derden. De door de Talmahoeve gestelde omstandigheid dat het ter plaatse geëxploiteerde hotel voorzieningen biedt die mede ten dienste staan van de gebruikers van de hotelbungalows en dat de eigenaren de mogelijkheid wordt geboden de hotelbungalows te verhuren via het hotel, doet daaraan niet af.
2.3.3. Anders dan de rechtbank heeft geoordeeld kan voorts niet worden aangenomen dat het college tekort is geschoten bij de voorbereiding van de beslissing op de bouwaanvraag en de toetsing daarvan. De Talmahoeve heeft ten onrechte niet aan haar verplichting voldaan ongevraagd informatie te verstrekken betreffende de voorgenomen verkoop aan particulieren voor eigen gebruik. Daartoe bestond temeer aanleiding nu dat voornemen, naar zij wist, een breuk zou vormen met de tot dan toe binnen de bestemming gebruikelijke gezamenlijke exploitatie van hotel met bungalows.
Daartegenover staat dat voor het college geen aanleiding bestond om nadere informatie over het voorgenomen gebruik te vragen aan de Talmahoeve. Uit de bouwaanvraag, en daarbij behorende tekeningen mocht het veeleer begrijpen dat er geen verandering in de bestaande exploitatiewijze zou plaatsvinden, nu daarin wordt gesproken over “hotelbungalow” en de voorgenomen verkaveling van het perceel niet is ingetekend. Ook is niet gebleken dat uit de mondelinge contacten met de vertegenwoordiger van de Talmahoeve informatie naar voren is gekomen die aanleiding had behoren te vormen voor nader onderzoek, dan wel dat er overigens enige voldoende concrete aanwijzing was die daartoe noopte. Het enkele feit dat de bungalows op zich ook geschikt zouden zijn om aan particulieren te verkopen vormt voor een dergelijke conclusie onvoldoende grond, nu dat ten aanzien van bungalows in het algemeen veelal wel het geval zal zijn. In het licht van het vorenoverwogene bezien, kan het oordeel van de rechtbank dat de aantekening op het ambtelijk advies van 31 mei 2001 voor het college aanleiding had behoren te zijn nader onderzoek in te stellen niet worden onderschreven.
2.3.4. De slotsom is dat het betoog van het college slaagt. Anders dan de rechtbank heeft geoordeeld, was het college bevoegd de verleende bouwvergunning in te trekken. Voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid toepassing heeft kunnen geven aan die bevoegdheid, zoals de Talmahoeve heeft aangevoerd, bestaat geen grond. De omstandigheid dat zij ten tijde van het nemen van het intrekkingsbesluit de hotelbungalows reeds gedeeltelijk had gerealiseerd, noch de beweerdelijke omstandigheid dat die met een verhuurverplichting niet rendabel zijn te exploiteren, leidt tot een ander oordeel.
2.4. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het door de Talmahoeve bij de rechtbank ingestelde beroep alsnog ongegrond verklaren.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank te Arnhem van 9 april 2003, Awb 02/2018;
III. verklaart het door de besloten vennootschap Talmahoeve B.V. bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, Voorzitter, en mr. J.A.M. van Angeren en mr. H.G. Lubberdink, Leden, in tegenwoordigheid van mr. R.A. de Wit, ambtenaar van Staat.
w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. De Wit
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 24 december 2003