200303318/1.
Datum uitspraak: 24 december 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank te Middelburg van 14 april 2003 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Schouwen-Duiveland.
Bij besluit van 4 december 2001 heeft het college van burgemeester en wethouders van Schouwen-Duiveland (hierna: het college) aan appellant bouwvergunning geweigerd voor een tweede dienstwoning met garage op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel).
Bij besluit van 19 september 2002 heeft het college het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 14 april 2003, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank te Middelburg (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 21 mei 2003, bij de Raad van State ingekomen op 22 mei 2003, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 december 2003, waar appellant in persoon, bijgestaan door [gemachtigde], en [naam deskundige], deskundige, en het college, vertegenwoordigd door mr. J.M. de Boer, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Het perceel is ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan “Duiveland Buitengebied” bestemd voor “Agrarische doeleinden” met nadere aanwijzing “kassenbedrijven”.
Ingevolge artikel 11, eerste lid, onder g, van de planvoorschriften zijn de gronden met de bestemming “Agrarische doeleinden” ter plaatse van de nadere aanwijzing “kassenbedrijven” bestemd voor kassenbedrijven.
Ingevolge artikel 11, tweede lid, van de planvoorschriften mogen ten behoeve van de bestemming uitsluitend worden gebouwd:
- niet voor bewoning bestemde gebouwen;
- per bedrijf ten hoogste één dienstwoning;
- bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
Ingevolge artikel 11, vierde lid aanhef en onder b, van de planvoorschriften zijn burgemeester en wethouders bevoegd vrijstelling te verlenen van het bepaalde in lid 2 voor de bouw van een tweede dienstwoning, met dien verstande dat vrijstelling niet wordt verleend voor gronden gelegen binnen geluidscontouren van wegen zoals aangegeven op de kaart.
Ingevolge artikel 11, vijfde lid, aanhef en onder a, van de planvoorschriften worden bouwvergunning en vrijstelling slechts verleend indien het bouwplan noodzakelijk is voor een doelmatige bedrijfsvoering en uitgevoerd wordt ten behoeve van een toelaatbaar bedrijf; bij de beoordeling hiervan dient zover als mogelijk te worden uitgegaan van de door de directeur Landbouw, Natuur en Openluchtrecreatie uitgegeven “Leidraad ten behoeve van de beoordeling van agrarische bouwaanvragen” en dient onder andere aan de navolgende criteria te worden getoetst: aard en omvang van het bedrijf, leeftijd van de aanvrager, (indien relevant) opvolgingssituatie, bedrijfseconomische haalbaarheid.
2.2. Op het perceel is een komkommerteeltbedrijf gevestigd dat wordt geëxploiteerd door appellant en zijn broer. Niet in geschil is dat het bouwplan in strijd is met de bestemming “Agrarische doeleinden” met nadere aanwijzing “kassenbedrijven” omdat het voorziet in een tweede bedrijfswoning met garage op het perceel ten behoeve van appellant. Bij zijn beslissing op bezwaar heeft het college zijn weigering daarvoor (binnenplanse) vrijstelling en bouwvergunning te verlenen gehandhaafd omdat een tweede bedrijfswoning niet noodzakelijk is voor een doelmatige bedrijfsvoering.
2.3. Het college heeft dat standpunt gebaseerd op de adviezen van de Agrarische Adviescommissie Zeeland (hierna: AAZ) van 21 november 2001 en 18 april 2002. Het bouwplan is daarbij beoordeeld aan de hand van een bijlage van de provinciale “Handleiding bestemmingsplannen Buitengebied” die de door de directeur Landbouw, Natuur en Openluchtrecreatie opgestelde “Leidraad ten behoeve van de beoordeling van agrarische bouwaanvragen” heeft vervangen. In het eerstgenoemde advies heeft de AAZ onder meer overwogen dat de aard van de bedrijfsvoering niet zodanig is dat daarop door twee personen continu toezicht dient te worden gehouden en dat een tweede bedrijfswoning niet noodzakelijk is voor een doelmatige bedrijfsvoering. In het advies van 18 april 2002 heeft de AAZ deze conclusie gehandhaafd.
2.4. Appellant betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college gelet op het door appellant in bezwaar overgelegde advies van DLV Adviesgroep NV (hierna: DLV) van 28 maart 2002 ten onrechte voormelde adviezen van de AAZ aan zijn beslissing op bezwaar ten grondslag heeft gelegd.
Dat betoog treft doel. In haar adviezen is de AAZ ervan uitgegaan dat het bedrijf beschikt over glasopstanden met een oppervlakte van ongeveer 10.000 m². Gebleken is echter dat aan appellant reeds ten tijde van het besluit op bezwaar bouwvergunning was verleend voor een uitbreiding van glasopstanden tot 20.000 m². Bovendien blijkt uit het advies van DLV - dat uitgaat van een juiste bedrijfsomvang en waarin uitvoerig is ingegaan op de bedrijfsactiviteiten van het komkommerteelbedrijf - dat het gaat om een relatief arbeidsintensief productieproces dat veel toezicht behoeft. De beide adviezen van de AAZ zijn met die conclusie niet in tegenspraak. Gelet hierop kon het college zijn oordeel dat een tweede bedrijfswoning niet noodzakelijk is voor een doelmatige bedrijfsvoering niet zonder meer op die adviezen baseren. Dit klemt te meer nu het college aanleiding heeft gezien de AAZ ten derde male om advies te vragen en zodanig advies is uitgebleven.
2.5. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. De Afdeling zal, doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond verklaren en de beslissing op bezwaar vernietigen.
2.6. Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank te Middelburg van 14 april 2003, Awb 02/578;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Schouwen-Duiveland van 19 september 2002, R&M/0201277;
V. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Schouwen-Duiveland in de door appellant in verband met de behandeling van het beroep en hoger beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 1489,90, waarvan € 1288,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het bedrag dient door de gemeente Schouwen-Duiveland te worden betaald aan appellant;
VI. gelast dat de gemeente Schouwen-Duiveland aan appellant het door hem voor de behandeling van het beroep en hoger beroep betaalde griffierecht (€ 264,00) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. W. van den Brink, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. I.A. Molenaar, ambtenaar van Staat.
w.g. Van den Brink w.g. Molenaar
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 24 december 2003