ECLI:NL:RVS:2003:AO0882

Raad van State

Datum uitspraak
24 december 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200303214/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • W. van den Brink
  • I.A. Molenaar
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bouwvergunning voor garage/bergruimte op perceel in Horst aan de Maas

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank te Roermond, die op 11 april 2003 het beroep van appellant ongegrond verklaarde. Het geschil betreft de bouwvergunning die op 17 juli 2001 door het college van burgemeester en wethouders van Horst aan de Maas is verleend aan een derde belanghebbende voor het gewijzigd uitvoeren van een eerder verleende bouwvergunning voor een garage/bergruimte op een specifiek perceel. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen deze bouwvergunning, maar het college heeft dit bezwaar op 14 januari 2002 ongegrond verklaard.

Appellant heeft vervolgens hoger beroep ingesteld bij de Raad van State, waarbij hij aanvoert dat hij niet op de juiste wijze is geïnformeerd over de hoorzitting en dat er onduidelijkheden zijn over de bouwplannen. De Raad van State heeft de zaak op 2 december 2003 behandeld, waarbij appellant in persoon aanwezig was en het college vertegenwoordigd werd door een ambtenaar van de gemeente. De Raad overweegt dat de uitnodiging voor de hoorzitting tijdig is ontvangen en dat appellant niet in zijn belangen is geschaad door de gang van zaken.

De Raad concludeert dat het bouwplan slechts voorziet in een wijziging van een reeds geplaatste garage/berging en dat de beroepsgronden van appellant, die betrekking hebben op andere aspecten van het perceel, buiten beschouwing moeten blijven. Er zijn geen weigeringsgronden aanwezig die het verlenen van de bouwvergunning in de weg staan, en de rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de vergunning verleend moest worden. Het hoger beroep wordt ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

200303214/1.
Datum uitspraak: 24 december 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank te Roermond van 11 april 2003 in het geding tussen:
appellant
en
het college van burgemeester en wethouders van Horst aan de Maas.
1. Procesverloop
Bij besluit van 17 juli 2001 heeft het college van burgemeester en wethouders van Horst aan de Maas (hierna: het college) aan [derde belanghebbende] bouwvergunning verleend voor het gewijzigd uitvoeren van een op 19 oktober 1999 aan hem verleende bouwvergunning voor een garage/bergruimte op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel).
Bij besluit van 14 januari 2002 heeft het college het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 11 april 2003, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank te Roermond (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 18 mei 2003, bij de Raad van State ingekomen op 20 mei 2003, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 21 juli 2003 heeft het college van antwoord gediend. [derde belanghebbende] heeft gereageerd bij brief van 29 juni 2003.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 december 2003, waar appellant in persoon en het college, vertegenwoordigd door P.M.L. Voesten, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het betoog van appellant dat hij de uitnodiging voor de hoorzitting ter zake van het door hem ingediende bezwaarschrift eerst drie werkdagen voordien heeft ontvangen, kan niet leiden tot vernietiging van de aangevallen uitspraak. Nu hij ter zitting is verschenen en daar het woord heeft gevoerd is appellant door deze gang van zaken niet in zijn belangen geschaad. Dit geldt evenzeer ten aanzien van het hem aanvankelijk toegestuurde onvolledige verslag van die hoorzitting dat hem op zijn verzoek alsnog volledig is toegezonden.
2.2. Het bouwplan voorziet slechts in het gewijzigd uitvoeren van een op het perceel reeds geplaatste garage/berging. Hetgeen appellant heeft betoogd met betrekking tot een op het perceel geplaatste muur valt derhalve buiten de omvang van het voorliggende geschil. De daarop betrekking hebbende beroepsgronden dienen buiten beschouwing te blijven.
2.3. Vaststaat dat geen van de weigeringsgronden bedoeld in artikel 44 van de Woningwet in de weg staat aan het verlenen van de gevraagde bouwvergunning. Gelet op dat artikel moest bouwvergunning derhalve worden verleend. Het betoog van appellant dat de op het perceel aanwezige garage/berging afwijkt van het bouwplan kan, wat er verder van zij, daaraan niet afdoen. Het college diende te beslissen op de aanvraag zoals deze bij hem is ingediend. De rechtbank is tot hetzelfde oordeel gekomen.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. W. van den Brink, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. I.A. Molenaar, ambtenaar van Staat.
w.g. Van den Brink w.g. Molenaar
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 24 december 2003
369-412.