200303177/1.
Datum uitspraak: 24 december 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank te Breda van 2 april 2003 in het geding tussen:
[wederpartij], gevestigd te [plaats]
het college van burgemeester en wethouders van Breda.
Bij besluit van 23 februari 2001 heeft het college van burgemeester en wethouders van Breda (hierna: het college) aan [wederpartij] bouwvergunning verleend voor 9 woningen op een perceel aan de Dillenburgstraat/Viandenlaan, kadastraal bekend gemeente Ginneken, sectie […], nummer […] (hierna: het perceel).
Bij besluit van 3 mei 2002 heeft het college het daartegen door appellant gemaakte bezwaar gegrond verklaard, het besluit van 23 februari 2001 herroepen en alsnog bouwvergunning geweigerd.
Bij uitspraak van 2 april 2003, verzonden op 9 april 2003, heeft de rechtbank te Breda (hierna: de rechtbank) het daartegen door [wederpartij] ingestelde beroep gegrond verklaard, de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd en het college opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van de uitspraak. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 14 mei 2003, bij de Raad van State ingekomen op 16 mei 2003, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij besluit van 30 juni 2003 heeft het college het bezwaar van appellant wederom gegrond verklaard, het besluit van 23 februari 2001 herroepen en alsnog bouwververgunning geweigerd.
Bij brief van 28 juli 2003 heeft het college van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 december 2003, waar appellant in persoon en het college, vertegenwoordigd door F.A.C. Kanters, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 1, onder 7, van de voorschriften van het ter plaatse geldende bestemmingsplan “Breda-Zuid”, wordt onder bouwgrens verstaan: een op de plankaart aangegeven lijn, die niet door bebouwing mag worden overschreden, behoudens krachtens deze voorschriften toegelaten afwijkingen.
2.2. Op de plankaart is ter plaatse van het perceel aan de straatzijde de bouwgrens aangegeven met een brede lijn. De rechtbank heeft geoordeeld dat het college voor de beantwoording van de vraag of het bouwplan deze bouwgrens overschrijdt ten onrechte is uitgegaan van het midden van de lijn. Volgens de rechtbank dient bij die toetsing te worden uitgegaan van de buitenkant van de lijn.
Anders dan appellant betoogt heeft de rechtbank hiermee een juiste uitleg gegeven aan voormeld artikel 1, onder 7. Van overschrijding van de bouwgrens is immers eerst sprake indien bebouwing is gesitueerd vóór de naar de weg toegekeerde zijde van de lijn. Dit komt ook naar voren in het ter plaatse van het perceel van toepassing zijnde artikel 7 van de planvoorschriften waarin voor deze locatie is bepaald dat bebouwing in of achter de op de plankaart aangegeven bouwgrens dient te worden gesitueerd. Aan het voorgaande kan niet afdoen dat elders aanwezige bebouwing in de Viandenlaan het midden van het verlengde van die lijn niet overschrijdt. De gestelde aantasting van privacy van omwonenden, noch de omstandigheid dat – naar appellant stelt – deze uitleg meebrengt dat voortuinen van woningen aan de Dillenburgstraat kunnen worden bebouwd, leidt tot een ander oordeel.
2.3. In de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank onbetwist vastgesteld dat het bouwplan voormelde bouwgrens niet overschrijdt. De rechtbank heeft zich daarbij onder meer gebaseerd op door de gemeente verrichte metingen. Appellant heeft geen gegevens aangedragen waaruit kan worden afgeleid dat de rechtbank ten onrechte tot die vaststelling is gekomen. Met de rechtbank moet dan ook worden geoordeeld dat het college ten onrechte de voor het bouwplan verleende bouwvergunning heeft herroepen wegens overschrijding van de bouwgrens. Het daarop betrekking hebbende betoog van appellant faalt derhalve.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
2.5. Het college heeft, gevolg gevend aan de aangevallen uitspraak, bij besluit van 30 juni 2003 opnieuw op het bezwaar van appellant beslist. Dit besluit wordt ingevolge de artikelen 6:18, eerste lid en 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), in samenhang met artikel 6:24, eerste lid, van de Awb, geacht eveneens onderwerp te zijn van het onderhavige geding. Het college heeft bij dit besluit de verleende bouwvergunning wederom herroepen wegens overschrijding van de bouwgrens en aldus verzuimd om te beslissen met inachtneming van de uitspraak van de rechtbank. Dit besluit dient derhalve eveneens te worden vernietigd. Het college dient opnieuw op het bezwaar van appellant te beslissen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen.
2.6. Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Breda van 30 juni 2003, 1.2003.0099.001;
III. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Breda in de door [wederpartij] in verband met de behandeling van het beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 322,00, welk bedrag geheel is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het bedrag dient door de gemeente Breda te worden betaald aan [wederpartij];
IV. gelast dat de gemeente Breda aan [wederpartij] het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht (€ 232,00) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. W. van den Brink, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. I.A. Molenaar, ambtenaar van Staat.
w.g. Van den Brink w.g. Molenaar
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 24 december 2003