ECLI:NL:RVS:2003:AO0963

Raad van State

Datum uitspraak
15 december 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200307428/2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • D.A.C. Slump
  • E.D. Boer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake de bewoning van een bedrijfsruimte in Laarbeek

Op 15 december 2003 heeft de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om voorlopige voorziening. Het college van burgemeester en wethouders van Laarbeek had op 11 juli 2002 aan verzoekers gelast de bewoning van een bedrijfsruimte te staken en de voorzieningen die het gebouw geschikt maakten voor bewoning te verwijderen. Verzoekers hebben hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd door het college ongegrond verklaard. De voorzieningenrechter van de rechtbank te 's-Hertogenbosch heeft op 19 mei 2003 het beroep van verzoekers gegrond verklaard en de beslissing van het college vernietigd. Echter, na een nieuw besluit van het college op 23 juli 2003, waarin het bezwaar opnieuw ongegrond werd verklaard, hebben verzoekers opnieuw beroep ingesteld.

De Voorzitter heeft het verzoek om voorlopige voorziening behandeld op 28 november 2003. Tijdens deze zitting is gebleken dat er twijfels bestaan over de rechtmatigheid van de opgelegde last. Het college had eerder een bouwvergunning verleend voor de bedrijfsruimte, maar na controle bleek dat verzoekers de verdieping als woning hadden ingericht. De Voorzitter heeft vastgesteld dat er gerede twijfel bestaat of de voorzieningenrechter het beroep tegen het besluit van 23 juli 2003 terecht ongegrond heeft verklaard, vooral omdat het college geen bouwkundige voorzieningen had aangetroffen die in strijd waren met de bouwvergunning.

De Voorzitter heeft ook opgemerkt dat er vragen zijn over het gelijkheidsbeginsel, aangezien er mogelijk vergelijkbare situaties zijn waarbij het college niet heeft opgetreden. Gezien de betrokken belangen heeft de Voorzitter besloten om de besluiten van het college van 11 juli 2002 en 23 juli 2003 te schorsen en het college te veroordelen in de proceskosten van verzoekers. De gemeente Laarbeek moet verzoekers ook het griffierecht vergoeden. Deze uitspraak is openbaar uitgesproken op 15 december 2003.

Uitspraak

200307428/2.
Datum uitspraak: 15 december 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:
[verzoekers], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank te 's-Hertogenbosch van 30 oktober 2003 in het geding tussen:
verzoekers
en
het college van burgemeester en wethouders van Laarbeek.
1. Procesverloop
Bij besluit van 11 juli 2002 heeft het college van burgemeester en wethouders van Laarbeek (hierna: het college) verzoekers onder oplegging van een dwangsom gelast de bewoning van de bedrijfsruimte op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel) te staken en gestaakt te houden en de voorzieningen die het gebouw geschikt hebben gemaakt voor bewoning te verwijderen en verwijderd te houden c.q. de interne inrichting in overeenstemming te brengen met de verleende bouwvergunning.
Bij besluit van 4 december 2002 heeft het college het daartegen door verzoekers gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 19 mei 2003 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank te ’s-Hertogenbosch (hierna: de voorzieningenrechter) het daartegen door verzoekers ingestelde beroep gegrond verklaard en de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd.
Bij besluit van 23 juli 2003, aangevuld bij brief van 25 juli 2003, heeft het college het door verzoekers tegen het besluit van 11 juli 2002 gemaakte bezwaar onder wijziging van de begunstigingstermijn opnieuw ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 30 oktober 2003, verzonden op 5 november 2003, heeft de voorzieningenrechter het daartegen door verzoekers ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak hebben verzoekers bij brief van 6 november 2003, bij de Raad van State ingekomen op 7 november 2003, hoger beroep ingesteld.
Bij brief van 6 november 2003, bij de Raad van State ingekomen op 7 november 2003, hebben verzoekers de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 28 november 2003, waar [verzoeker] in persoon, bijgestaan door mr. C.W.M. Vergouwen, advocaat te Eindhoven, en het college, vertegenwoordigd door mr. T.A.C.I. Luyben en J.M.T.M. Sprengers, ambtenaren van de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het college heeft op 30 november 1999 aan verzoekers bouwvergunning verleend voor de bouw op het perceel van een bedrijfsruimte met daarin op de verdieping onder meer een kantoor, een kantine en een archiefruimte. Na de uitvoering van de bouwwerkzaamheden is bij een controle gebleken dat verzoekers de verdieping van het gebouw als woning hebben ingericht en als zodanig in gebruik hebben genomen.
Het college heeft daarop op 11 juli 2002 de last opgelegd, omdat, naar de Voorzitter uit de bewoordingen van dit besluit afleidt, sprake is van zowel overtreding van het in artikel 40 van de Woningwet neergelegde verbod om te bouwen in afwijking van een verleende bouwvergunning als van het verbod het gebouw te gebruiken in strijd met het ter plaatse geldende bestemmingsplan. Ter zitting is echter desgevraagd van de zijde van het college verklaard dat geen sprake is van bouwkundige voorzieningen die in afwijking van de verleende bouwvergunning zijn aangebracht. De Voorzitter is er thans dan ook niet van overtuigd dat het in voormeld artikel 40 neergelegde verbod inderdaad is overtreden. Gelet hierop en in aanmerking nemend dat het college met het oog op de ongedaanmaking van de beide door hem gestelde overtredingen één dwangsom heeft opgelegd, bestaat gerede twijfel of de voorzieningenrechter het beroep tegen het besluit van 23 juli 2003 terecht ongegrond heeft verklaard.
2.2. In het kader van de bodemprocedure zal ook meer duidelijkheid moeten komen over het beroep van verzoekers op het gelijkheidsbeginsel. In dat kader komt de vraag aan de orde of en zo ja in hoeverre er een afdoende reden is voor het college om niet op te treden tegen het gebruik dat Rooijakkers maakt van (een deel) van zijn opstallen voor de opslag van caravans, nu dat gebruik zich ook niet lijkt te verdragen met de voorschriften van het geldende bestemmingsplan.
2.3. Gelet op het hiervoor overwogene en op de betrokken belangen, bestaat aanleiding voor het treffen van na te melden voorlopige voorziening.
2.4. Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening de besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Laarbeek van 11 juli 2002, kenmerk 99/0102-bkbr0102b, en 23 juli 2003;
II. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Laarbeek in de door verzoekers in verband met de behandeling van het verzoek gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 736,82, voor een gedeelte groot € 644,00 toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het bedrag dient door de gemeente Laarbeek te worden betaald aan verzoekers;
III. gelast dat de gemeente Laarbeek aan verzoekers het door hen voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht (€ 175,00) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. E.D. Boer, ambtenaar van Staat.
w.g. Slump w.g. Boer
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 15 december 2003
201.