ECLI:NL:RVS:2003:AO2945

Raad van State

Datum uitspraak
30 januari 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200307697/2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • H. Beekhuis
  • P.A. de Vink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake vergunning hoenderhouderij te Baarn

Op 21 oktober 2003 verleende het college van burgemeester en wethouders van Baarn een vergunning voor het oprichten en in werking hebben van een hoenderhouderij op een perceel in Baarn. Dit besluit werd op 29 oktober 2003 ter inzage gelegd. Verzoekers, die vrezen voor geluidhinder door het gekraai van hanen, hebben op 5 december 2003 beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. De Voorzitter van de Raad van State heeft het verzoek op 16 januari 2004 behandeld, waarbij zowel verzoekers als de vertegenwoordiger van de gemeente aanwezig waren. De Voorzitter concludeerde dat de geluidvoorschriften die aan de vergunning zijn verbonden niet naleefbaar zijn, en dat er onvoldoende onderzoek is gedaan naar de mogelijkheden om aan de geluidnormen te voldoen. De akoestische rapporten die door verzoekers zijn ingediend, wijzen op overschrijdingen van de geluidnormen door het gekakel van kippen en het kraaien van hanen. De Voorzitter oordeelde dat het bestreden besluit mogelijk niet in de bodemprocedure stand kan houden en besloot om de vergunning te schorsen. Tevens werd het college van burgemeester en wethouders van Baarn veroordeeld in de proceskosten van verzoekers en moest de gemeente het griffierecht vergoeden. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 30 januari 2004.

Uitspraak

200307697/2.
Datum uitspraak: 30 januari 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoekers], allen wonend te [woonplaats],
en
het college van burgemeester en wethouders van Baarn,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 21 oktober 2003, kenmerk Wm 03.001, heeft verweerder krachtens de Wet milieubeheer aan [vergunninghouder] een vergunning verleend voor het oprichten en in werking hebben van een hoenderhouderij op het perceel [locatie] te [plaats], kadastraal bekend gemeente Baarn, sectie […], nummer […]. Dit besluit is op 29 oktober 2003 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit hebben verzoekers bij brief van 5 december 2003, bij de Raad van State ingekomen op 6 december 2003, beroep ingesteld.
Bij eerstgenoemde brief hebben verzoekers de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 16 januari 2004, waar verzoekers, waarvan [naam een der verzoekers] in persoon, en verweerder, vertegenwoordigd door R. Spek, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.
Voorts is vergunninghoudster daar gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Verzoekers vrezen primair geluidhinder. Zij stellen dat de geluidvoorschriften die verbonden zijn aan de vergunning niet naleefbaar zijn. Volgens verzoekers worden reeds door het gekraai van de in de inrichting aanwezige hanen de geluidnormen voor de nachtperiode meermalen overschreden. Zij wijzen in dit kader op twee in hun opdracht opgestelde geluidrapporten.
2.3. Verweerder staat op het standpunt dat met betrekking tot het aspect geluid kan worden volstaan met doelvoorschriften. Volgens verweerder is het aan vergunninghoudster om de maatregelen te kiezen die nodig zijn om aan de geluidnormen te kunnen voldoen. De vraag of de inrichting daadwerkelijk aan de geluidnormen zal kunnen voldoen is pas aan de orde bij controle van de naleving van deze geluidnormen, aldus verweerder.
2.4. In de in opdracht van verzoekers opgestelde akoestische rapporten van respectievelijk 23 juli 2003 en 12 januari 2004 wordt naar aanleiding van metingen geconcludeerd dat op de wijze waarop de inrichting thans in werking is gedurende het gehele etmaal overschrijdingen van de geluidnormen plaatsvinden door het gekakel van kippen, maar vooral door het kraaien van de elf hanen gedurende de nachtperiode. Deze conclusies zijn door verweerder niet overtuigend bestreden. Van de door verweerder ter zitting genoemde mogelijke maatregelen ter voorkoming van bovengenoemde overschrijdingen, zoals het laten overnachten van de hanen in een stenen schuur of op een wijze waarop zij zich niet kunnen oprichten om te kraaien, is niet gebleken dat deze binnen het kader van de aanvraag kunnen worden uitgevoerd. Evenmin is gebleken dat verweerder op enigerlei wijze onderzoek heeft verricht naar de mogelijkheden tot het treffen van ander effectieve maatregelen. De bij de stukken gevoegde metingen uit 1993 zijn daarvoor onvoldoende. Ook is door vergunninghoudster ter zitting niet medegedeeld welke maatregelen zij voorstaat ter voorkoming van overschrijding van de gestelde geluidnormen. Gelet hierop concludeert de Voorzitter dat niet aannemelijk is geworden dat de inrichting zoals vergund bij het bestreden besluit aan de aan de vergunning verbonden voorschriften kan voldoen. Het verlenen van een vergunning waarvan de voorschriften bij de blijkens de aanvraag beoogde bedrijfsvoering niet naleefbaar zijn, verdraagt zich niet met het stelsel van de Wet milieubeheer. Verweerder was derhalve gehouden onderzoek te doen naar deze naleefbaarheid.
2.5. Gezien het vorenstaande moet betwijfeld worden of het bestreden besluit in de bodemprocedure stand kan houden. Gelet hierop ziet de Voorzitter aanleiding de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen.
2.6. Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld. Vergoeding van de door verzoekers overgelegde deskundigenrapporten zal aan de orde komen in de bodemprocedure.
3. Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Baarn van 21 oktober 2003, Wm 03.001;
II. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Baarn in de door verzoekers in verband met de behandeling van het verzoek gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 57,64; het bedrag dient door de gemeente Baarn te worden betaald aan verzoekers;
III. gelast dat de gemeente Baarn aan verzoekers het door hen voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht (€ 116,00) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. H. Beekhuis, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. P.A. de Vink, ambtenaar van Staat.
w.g. Beekhuis w.g. De Vink
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 30 januari 2004
154-314.