ECLI:NL:RVS:2004:AO1266

Raad van State

Datum uitspraak
7 januari 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200304042/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • H. Beekhuis
  • W. van Hardeveld
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke procedure inzake geluidseisen voor horeca-inrichting

In deze zaak heeft de Raad van State op 7 januari 2004 uitspraak gedaan over een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Maasdonk, dat op 20 mei 2003 nadere eisen heeft gesteld aan de horeca-inrichting '[naam]' gelegen aan de [locatie] te [plaats]. Dit besluit, dat op 23 mei 2003 ter inzage werd gelegd, was gebaseerd op artikel 5, eerste lid, van het Besluit horeca-, sport- en recreatie-inrichtingen milieubeheer. Appellanten hebben op 13 juni 2003 beroep ingesteld tegen dit besluit, waarna verweerder op 11 augustus 2003 een verweerschrift indiende. De zaak werd behandeld op 28 november 2003, waarbij zowel appellanten als verweerder aanwezig waren, en getuigen werden gehoord.

De Afdeling bestuursrechtspraak heeft overwogen dat verweerder onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de geluidseisen die aan de inrichting zijn gesteld. Het bestreden besluit vereiste dat een geluidbegrenzer op de muziekinstallatie werd aangebracht, met een maximum geluidniveau van 80 dB(A). Appellanten betoogden dat deze eisen onterecht waren, en verweerder stelde dat bij een binnengeluidniveau van 85 dB(A) mogelijk aan de geluidgrenswaarden kon worden voldaan. De Raad van State oordeelde dat verweerder in strijd heeft gehandeld met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht, omdat niet voldoende kennis omtrent de relevante feiten was vergaard.

De Raad van State verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het besluit van 20 mei 2003 en veroordeelde het college van burgemeester en wethouders van Maasdonk in de proceskosten van appellanten, tot een bedrag van € 706,25. Tevens werd gelast dat de gemeente Maasdonk het griffierecht van € 116,00 aan appellanten vergoedt. Deze uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid bij het vaststellen van geluidseisen voor horeca-inrichtingen en de noodzaak om relevante feiten grondig te onderzoeken.

Uitspraak

200304042/1.
Datum uitspraak: 7 januari 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellanten], te [plaats],
en
het college van burgemeester en wethouders van Maasdonk,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 20 mei 2003 heeft verweerder krachtens artikel 5, eerste lid, van het Besluit horeca-, sport- en recreatie-inrichtingen milieubeheer (hierna: het Besluit) nadere eisen gesteld ten aanzien van horeca-inrichting “[naam]” aan de [locatie] te [plaats]. Dit besluit is op 23 mei 2003 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit hebben appellanten bij brief van 13 juni 2003, bij de Raad van State ingekomen op 23 juni 2003, beroep ingesteld.
Bij brief van 11 augustus 2003 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nog stukken ontvangen van appellanten. Deze zijn aan de andere partij toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 november 2003, waar appellanten in persoon en bijgestaan door mr. G.G.E.A. Frederix, gemachtigde, en [naam deskundige], deskundige, en verweerder, vertegenwoordigd door ing. M.D.N. Deenik en ing. T.T.M. Roelofs, ambtenaren van de gemeente, zijn verschenen.
Voorts hebben appellanten als getuigen [partij A], [partij B] en [partij C] naar de zitting meegebracht.
2. Overwegingen
2.1. Verweerder heeft het bestreden besluit voorbereid met toepassing van paragraaf 3.5.6 van de Algemene wet bestuursrecht.
2.2. Krachtens artikel 5, eerste lid, van het Besluit, gelezen in samenhang met voorschrift 4.1.4 van daarbij behorende bijlage, voorzover van belang, kan het bevoegd gezag, ten einde te bereiken dat aan voorschrift 1.1.1 wordt voldaan, nadere eisen stellen ten aanzien van het aanbrengen van technische voorzieningen binnen de inrichting of het in acht nemen van gedragsregels die binnen de inrichting in acht moeten worden genomen.
Ingevolge voorschrift 1.1.1 van de bij het Besluit behorende bijlage, voorzover van belang, mag het equivalente geluidniveau (LAeq) op de gevel van woningen niet meer bedragen dan 50, 45 en 40 dB(A) gedurende respectievelijk de dag-, avond- en nachtperiode.
Ingevolge de bij het bestreden besluit gestelde nadere eisen dient vanaf 1 juni 2003 een door het bevoegd gezag verzegelde geluidbegrenzer onlosmakelijk te zijn aangebracht op de muziekinstallatie. De geluidbegrenzer moet zodanig zijn afgesteld dat het geluidniveau binnen de inrichting niet meer bedraagt dan 80 dB(A). Binnen de inrichting mag geen live-muziek ten gehore worden gebracht, tenzij wordt aangetoond dat het binnen geluidniveau van 80 dB(A) niet wordt overschreden.
2.3. Appellanten hebben betoogd dat verweerder ten onrechte nadere eisen heeft gesteld.
2.4. Verweerder heeft aan het bestreden besluit de overweging ten grondslag gelegd dat niet kan worden voldaan aan de voor de inrichting geldende geluidgrenswaarden, indien binnen de inrichting een hoger geluidniveau dan 80 dB(A) ten gehore wordt gebracht. Hij heeft in dit verband gewezen op een akoestisch onderzoek van [naam] technisch adviseurs van 14 november 2002 waaruit blijkt dat, uitgaande van een binnengeluidniveau van 100 dB(A), de in voorschrift 1.1.1 van de bijlage bij het Besluit gestelde geluidgrenswaarden voor het equivalente geluidniveau op de gevel van woningen ruim worden overschreden. Ter zitting heeft verweerder echter gesteld dat, indien het binnengeluidniveau 85 dB(A) bedraagt, mogelijk aan de voor de inrichting geldende geluidgrenswaarden kan worden voldaan. Gelet hierop moet het ervoor worden gehouden dat verweerder onvoldoende heeft onderzocht bij welk binnengeluidniveau de voor de inrichting geldende geluidgrenswaarden worden overschreden. Verweerder heeft in zoverre gehandeld in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht dat vereist dat bij de voorbereiding van het besluit de nodige kennis omtrent de relevante feiten wordt vergaard.
2.5. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd.
2.6. Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld. Daarbij ziet de Afdeling geen aanleiding verweerder te veroordelen in de op het proceskostenformulier vermelde kosten voor een deskundigenrapport, aangezien dit rapport niet is opgesteld in het kader van de onderhavige procedure.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Maasdonk van 20 mei 2003;
III. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Maasdonk in de door appellanten in verband met de behandeling van het beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 706,25, waarvan een gedeelte groot € 322,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het totale bedrag dient door de gemeente Maasdonk te worden betaald aan appellanten;
IV. gelast dat de gemeente Maasdonk aan appellanten het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht (€ 116,00) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. H. Beekhuis, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W. van Hardeveld, ambtenaar van Staat.
w.g. Beekhuis w.g. Van Hardeveld
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 7 januari 2004
312-399.