ECLI:NL:RVS:2004:AO1663

Raad van State

Datum uitspraak
7 januari 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200307529/2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • W.C.E. Hammerstein-Schoonderwoerd
  • D.A.B. Montagne
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake vergunning voor dierenpension in Onstwedde

Op 22 oktober 2003 verleende het college van burgemeester en wethouders van Stadskanaal een vergunning aan [vergunninghouder] voor het oprichten en in werking hebben van een dierenpension in Onstwedde. Dit besluit werd door verzoekers, wonend te [woonplaats], aangevochten bij de Raad van State. Zij vroegen de Voorzitter om een voorlopige voorziening te treffen. De zitting vond plaats op 18 december 2003, waar verzoekers vertegenwoordigd waren door [verzoeker C] en verweerder door D.S.W. van ’t Ende, ambtenaar van de gemeente.

De Voorzitter oordeelde dat het verzoek om een voorlopige voorziening niet kon worden toegewezen. Dit oordeel was voorlopig en niet bindend voor de hoofdprocedure. De Voorzitter merkte op dat de vergunning betrekking had op een honden- en kattenpension, waarvoor een bouwvergunning vereist was. Aangezien er nog geen aanvang was gemaakt met de oprichting en het niet waarschijnlijk was dat de bouwvergunning op korte termijn zou worden verleend, concludeerde de Voorzitter dat er geen spoedeisend belang was voor het treffen van een voorlopige voorziening.

Daarom werd het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening afgewezen. De beslissing werd op 7 januari 2004 openbaar gemaakt, waarbij de Voorzitter, mr. W.C.E. Hammerstein-Schoonderwoerd, in tegenwoordigheid van mr. D.A.B. Montagne, ambtenaar van Staat, de uitspraak deed. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

200307529/2.
Datum uitspraak: 7 januari 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoekers], wonend te [woonplaats],
en
het college van burgemeester en wethouders van Stadskanaal,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 22 oktober 2003, kenmerk 14446, heeft verweerder krachtens de Wet milieubeheer aan [vergunninghouder] een vergunning verleend voor het oprichten en in werking hebben van een dierenpension gelegen aan de [locatie] te [plaats], kadastraal bekend gemeente Onstwedde, sectie […], nummer […].
Tegen dit besluit hebben verzoekers bij brief van 8 november 2003, bij de Raad van State ingekomen op 12 november 2003, beroep ingesteld.
Bij deze brief hebben verzoekers de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 18 december 2003, waar verzoekers bij monde van [verzoeker C], gemachtigde, en verweerder, vertegenwoordigd door D.S.W. van ’t Ende, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Ingevolge artikel 20.6, tweede lid, van de Wet milieubeheer kan tegen een besluit als het onderhavige beroep worden ingesteld door:
a. degenen die bedenkingen hebben ingebracht tegen het ontwerp van het besluit;
b. de adviseurs die gebruik hebben gemaakt van de gelegenheid advies uit te brengen over het ontwerp van het besluit;
c. degenen die bedenkingen hebben tegen wijzigingen die bij het nemen van het besluit ten opzichte van het ontwerp daarvan zijn aangebracht;
d. belanghebbenden aan wie redelijkerwijs niet kan worden verweten geen bedenkingen te hebben ingebracht tegen het ontwerp van het besluit.
Zowel het verzoek als het beroep is ingesteld door [verzoeker A] mede namens [verzoeker B] en [verzoeker C]. [verzoeker B] heeft blijkens de stukken en het verhandelde ter zitting geen bedenkingen ingebracht tegen het ontwerp van het besluit. Verder is het bepaalde onder b en c hier niet van toepassing. Niet is gebleken van omstandigheden op grond waarvan [verzoeker B] redelijkerwijs niet kan worden verweten geen bedenkingen te hebben ingebracht tegen het ontwerp van het besluit. Gelet op het vorenstaande verwacht de Voorzitter dat de Afdeling in de hoofdzaak het beroep, voorzover dit is ingesteld door [verzoeker B], niet-ontvankelijk zal verklaren.
2.3. De bij het bestreden besluit verleende oprichtingsvergunning heeft betrekking op een inrichting bestemd voor een honden- en kattenpension. Ten behoeve van deze activiteiten wordt op het terrein van de inrichting een onderkomen voor honden en katten opgericht met daarin de binnenkennels, een behandelkamer, een quarantaine, kattenverblijven, een keuken en een opslagruimte. Voorts worden buitenkennels en een ontvangstruimte gerealiseerd. Voor het verwezenlijken van deze oprichting van de inrichting is, zo blijkt uit het verhandelde ter zitting, een bouwvergunning vereist.
2.4. In artikel 20.8 van de Wet milieubeheer is, voorzover hier van belang, bepaald dat een besluit als het onderhavige – waarin de vergunning betrekking heeft op het oprichten van een inrichting, dat tevens is aan te merken als bouwen in de zin van de Woningwet – niet eerder in werking treedt dan nadat de betrokken bouwvergunning is verleend.
2.5. Vaststaat dat nog geen aanvang is gemaakt met de oprichting van voornoemde inrichting. Voorts is blijkens het verhandelde ter zitting niet te verwachten dat op korte termijn een bouwvergunning zal worden verleend, nu de activiteiten in strijd zijn met het ter plaatse geldende bestemmingsplan. Gelet hierop bestaat er naar het oordeel van de Voorzitter geen grond voor het oordeel dat onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, vereist dat een voorlopige voorziening wordt getroffen.
2.6. Gelet op het vorenstaande ziet de Voorzitter aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. W.C.E. Hammerstein-Schoonderwoerd, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. D.A.B. Montagne, ambtenaar van Staat.
w.g. Hammerstein-Schoonderwoerd w.g. Montagne
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 7 januari 2004
374.