ECLI:NL:RVS:2004:AO1964

Raad van State

Datum uitspraak
21 januari 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200305280/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • D. Dolman
  • H.E. Troost
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Besluit tot goedkeuring wijzigingsplan Hilvarenbeek

In deze zaak gaat het om een geschil over de goedkeuring van een wijzigingsplan dat door het college van burgemeester en wethouders van Hilvarenbeek is vastgesteld op 1 april 2003. Het wijzigingsplan beoogt de bestemming van een perceel te wijzigen van 'Agrarisch bouwblok' naar 'Semi- en niet agrarische bedrijven', zodat de vestiging van een tuningsbedrijf mogelijk wordt. Verweerder, het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant, heeft op 24 juni 2003 goedkeuring aan het wijzigingsplan onthouden, omdat niet voldaan zou zijn aan de voorwaarden voor wijziging van het bestemmingsplan.

Appellant heeft hiertegen beroep ingesteld bij de Raad van State, waarbij hij stelt dat het bouwblok wel deel uitmaakt van lintbebouwing en dat verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn belangen. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 5 januari 2004 behandeld. De Afdeling overweegt dat de toetsing van het wijzigingsplan aan de Wet op de Ruimtelijke Ordening vereist dat wordt nagegaan of het plan binnen de bij het bestemmingsplan gestelde grenzen blijft en of het niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.

De Afdeling concludeert dat verweerder terecht heeft geoordeeld dat het wijzigingsplan niet voldoet aan de wijzigingsvoorwaarden, omdat het perceel geen deel uitmaakt van een bebouwingscluster en niet voldoet aan de eisen van het bestemmingsplan. De Afdeling verklaart het beroep van appellant ongegrond en bevestigt de beslissing van verweerder om goedkeuring te onthouden aan het wijzigingsplan. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

200305280/1.
Datum uitspraak: 21 januari 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 1 april 2003 heeft het college van burgemeester en wethouders van Hilvarenbeek het wijzigingsplan "Wijzigingsplan [locatie]" vastgesteld.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 24 juni 2003, no. 907048, beslist over de goedkeuring van het wijzigingsplan.
Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 8 augustus 2003, bij de Raad van State ingekomen op 11 augustus 2003, beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 18 september 2003.
Van verweerder is geen verweerschrift ontvangen.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nog stukken ontvangen van appellant. Deze zijn aan de andere partij toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 januari 2004, waar appellant, in persoon en bijgestaan door mr. drs. J.J. Jaspers, advocaat te Tilburg, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. E.F.M. Vos, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een wijzigingsplan. Ingevolge artikel 11, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, voorzover hier relevant, kan bij een bestemmingsplan worden bepaald dat het plan kan worden gewijzigd binnen bij het plan te bepalen grenzen. Bij de beslissing omtrent goedkeuring van het wijzigingsplan dient verweerder te toetsen of aan de bij het bestemmingsplan gegeven wijzigingsvoorwaarden is voldaan. Ingevolge artikel 11, vierde lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust daarnaast op verweerder de taak om te bezien of het plan binnen de bij het bestemmingsplan bepaalde grenzen niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Tevens heeft verweerder erop toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan overigens niet in strijd zijn met het recht.
De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast.
2.2. Het plan voorziet in een wijziging van het bestemmingsplan “Buitengebied” (hierna: het bestemmingsplan). Het is gericht op het wijzigen van de bestemming van het perceel aan de [locatie] te [plaats] van “Agrarisch bouwblok” naar “Semi-en niet agrarische bedrijven” teneinde de vestiging van het tuningsbedrijf van appellant ter plaatse mogelijk te maken.
2.3. Verweerder heeft aan het plan goedkeuring onthouden omdat niet is voldaan aan de voorwaarden om gebruik te mogen maken van de wijzigingsbevoegdheid. Hij betoogt dat zowel het bestemmingsplan als het streekplan de aanwezigheid van een bebouwingscluster dan wel lintbebouwing vereisen en dat de omgeving van het plangebied hieraan niet voldoet.
2.4. Appellant heeft in beroep aangevoerd dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft onthouden aan het plan. Appellant is van mening dat het bouwblok wel deel uitmaakt van lintbebouwing. Voorts stelt appellant dat tengevolge van het standpunt van verweerder geen enkele vorm van gebruik meer mogelijk is. Verweerder heeft onvoldoende rekening gehouden met zijn belangen, aldus appellant.
2.5. Uit artikel 10.6.1, aanhef en onder c, van de voorschriften van het bestemmingsplan volgt dat het college van burgemeester en wethouders bevoegd is om, indien de locatie niet geschikt is voor agrarisch (her)gebruik en sanering van het desbetreffende bedrijf niet mogelijk is, de bestemming “Agrarisch bouwblok” te wijzigen in de bestemmingen “Wonen”, “Semi- en niet agrarische bedrijven” of “Recreatie”.
Ingevolge artikel 10.6.2, aanhef en onder d, sub 1, van de voorschriften van het bestemmingsplan is vestiging van een niet-agrarisch bedrijf uitsluitend toegestaan indien het desbetreffende “Agrarische bouwblok” zich bevindt in een bebouwingscluster dan wel deel uitmaakt van lintbebouwing. Voorts mag de afstand op de plankaart tot de bebouwde kom niet meer bedragen dan 250 meter. In het bestemmingsplan wordt onder lintbebouwing verstaan een lijnvormige verzameling of concentratie van gebouwen langs een weg in het buitengebied, doorgaans dubbelzijdig aanwezig, met geringe afstand tussen de bouwpercelen. Deze definitie komt overeen met die in het streekplan.
2.5.1. Partijen zijn het erover eens dat het perceel ongeschikt is voor agrarisch (her)gebruik. Niet in geding is dat het perceel geen deel uitmaakt van een bebouwingscluster.
Op grond van de stukken, waaronder de plankaart, en het verhandelde ter zitting is de Afdeling van oordeel dat verweerder terecht de bebouwing in de omgeving van het perceel van appellant niet als lintbebouwing in de zin van het bestemmingsplan heeft aangemerkt.
Naar het oordeel van de Afdeling heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat niet is voldaan aan artikel 10.6.1, aanhef en onder c, in samenhang met artikel 10.6.2, aanhef en onder d, sub 1, van het bestemmingsplan. Verweerder was derhalve genoodzaakt goedkeuring te onthouden aan het plan. De vraag of in verband met de belangen van appellant met het plan ingestemd moest worden, behoefde daarom geen beantwoording.
Overigens heeft verweerder ter zitting opgemerkt dat het streekplanbeleid niet in de weg staat aan een wijziging van de bestemming, via artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, in recreatieve voorzieningen of woondoeleinden.
2.5.2. Gelet hierop is de Afdeling van oordeel dat verweerder terecht het standpunt heeft ingenomen dat het plan zich niet verdraagt met de wijzigingsvoorschriften.
Uit het vorenstaande volgt dat het plan is vastgesteld in strijd met deze voorschriften en met artikel 11 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening. In hetgeen appellant heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Verweerder heeft daarom terecht goedkeuring onthouden aan het plan.
Het beroep is ongegrond.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door dr. D. Dolman, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. H.E. Troost, ambtenaar van Staat.
w.g. Dolman w.g. Troost
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 21 januari 2004
234-461.