ECLI:NL:RVS:2004:AO1967

Raad van State

Datum uitspraak
21 januari 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200304869/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • W. van den Brink
  • S. Zwemstra
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afsluiting van de Holleweg op de Rijksweg N271 door het college van burgemeester en wethouders van Roermond

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een appellant tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Roermond, dat op 26 november 2002 heeft besloten de aansluiting van de Holleweg op de Rijksweg N271 af te sluiten voor alle verkeer, met uitzondering van (brom)fietsers. Dit besluit werd genomen ter bevordering van de verkeersveiligheid en werd kenbaar gemaakt door middel van verkeersborden volgens het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990. Het college verklaarde het bezwaar van de appellant tegen dit besluit op 22 april 2003 ongegrond. De voorzieningenrechter van de rechtbank te Roermond heeft op 4 juli 2003 het beroep van de appellant tegen deze beslissing eveneens ongegrond verklaard.

De appellant heeft vervolgens hoger beroep ingesteld bij de Raad van State, waarbij hij aanvoert dat het college de bevoegdheid heeft overschreden door de bebording te regelen zonder toestemming van de Minister van Verkeer en Waterstaat. De Raad van State oordeelt dat het college wel degelijk bevoegd is om de Holleweg af te sluiten, aangezien dit besluit samenhangt met de verkeersveiligheid op de Rijksweg N271. De Raad wijst erop dat er een overeenkomst bestaat tussen Rijkswaterstaat en de gemeente Roermond, die de afsluiting van de Holleweg ten behoeve van de verkeersveiligheid regelt.

Daarnaast betoogt de appellant dat de voorzieningenrechter heeft verzuimd om nader onderzoek te verrichten naar de verkeersveiligheid en de bescherming van weggebruikers. De Raad van State oordeelt echter dat het college voldoende heeft gemotiveerd dat de afsluiting van de aansluiting noodzakelijk is voor de verkeersveiligheid. De voorzieningenrechter heeft terecht geoordeeld dat het college in redelijkheid tot zijn besluit heeft kunnen komen. Het hoger beroep van de appellant wordt ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

200304869/1.
Datum uitspraak: 21 januari 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank te Roermond van 4 juli 2003 in het geding tussen:
appellant
en
het college van burgemeester en wethouders van Roermond.
1. Procesverloop
Bij besluit van 26 november 2002 heeft het college van burgemeester en wethouders van Roermond (hierna: het college) besloten de aansluiting van de Holleweg op de Rijksweg middels fysieke maatregelen in de berm tussen de rijweg en het fietspad af te sluiten voor alle verkeer uitgezonderd (brom)fietsers en deze afsluiting middels de benodigde borden volgens model D04 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 en onderbord 0103 kenbaar te maken.
Bij besluit van 22 april 2003 heeft het college het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 4 juli 2003, verzonden op dezelfde datum, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank te Roermond (hierna: de voorzieningenrechter) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 24 juli 2003, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 25 juli 2003. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 12 september 2003 heeft het college van antwoord gediend.
Bij brief van 28 november 2003 heeft appellant een door hem als pleitnota aangeduid stuk aan de Afdeling doen toekomen.
Bij brief van 9 december 2003 heeft het college een reactie gegeven op evengenoemd stuk van appellant
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 december 2003, waar appellant en het college, met bericht van verhindering, niet zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het betoog van appellant dat het college de toegekende bevoegdheid heeft overschreden omdat de op de Rijksweg N271 aan te brengen bebording dient te geschieden bij besluit van de Minister van Verkeer en Waterstaat en niet bij besluit van het college, faalt. Nu het college bevoegd is de Holleweg af te sluiten en deze afsluiting nauw samenhangt met de verkeersveiligheid op de Rijksweg N271 is het college naar het oordeel van de Afdeling onder deze omstandigheden ook bevoegd het besluit terzake van het plaatsen van de borden als vermeld in het primaire besluit te nemen. Hierbij merkt de Afdeling op dat tussen Rijkswaterstaat en de gemeente Roermond een overeenkomst is gesloten om ten behoeve van de verkeersveiligheid een centrale ontsluiting te creëren. Daartoe dient een drietal wegen, waaronder de Holleweg, te worden afgesloten. Ter uitvoering hiervan heeft Rijkswaterstaat bij brief van 5 december 2002 aan de gemeente Roermond toestemming gegeven voor het plaatsen van de onderhavige borden langs de Rijksweg N271, nabij de aansluiting Holleweg.
2.2. Appellant heeft voorts betoogd dat de voorzieningenrechter heeft miskend dat inzake het belang van de verkeersveiligheid en de bescherming van de weggebruikers en passagiers nader onderzoek verricht had kunnen en dienen te worden. Hij heeft erop gewezen dat in dit verband zijnerzijds om een recente “ongevallen statistiek” was verzocht. Naar het oordeel van appellant geeft het enkel nemen van een verkeersbesluit op basis van “de verkeersveiligheid” blijk van een onvoldoende motivering.
2.3. Ook dit betoog faalt. De voorzieningenrechter heeft met juistheid overwogen dat het college expliciet heeft aangegeven dat in het belang van de verkeersveiligheid en ter bescherming van de weggebruikers en passagiers de onderhavige aansluiting dient te vervallen. Uit de gedingstukken blijkt genoegzaam dat het belang van de verkeersveiligheid en het belang van de gebruikers van de weg, waaronder het belang van appellant, tegen elkaar zijn afgewogen. Niet kan dan ook worden staande gehouden dat het college het verkeersbesluit niet in redelijkheid heeft kunnen nemen, zoals het heeft gedaan.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. W. van den Brink, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. Zwemstra, ambtenaar van Staat.
w.g. Van den Brink w.g. Zwemstra
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 21 januari 2004
395.