ECLI:NL:RVS:2004:AO1973

Raad van State

Datum uitspraak
21 januari 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200304632/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • J.R. Schaafsma
  • M.A.G. Stolker
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vergunning voor het in oppervlaktewater brengen van verzilt water door HSB Vastgoed Holding

In deze zaak gaat het om een besluit van 13 juni 2003, waarbij de verweerder, het college van dijkgraaf en hoogheemraden van het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier, aan HSB Vastgoed Holding een vergunning heeft verleend voor het in oppervlaktewater brengen van verzilt water. Dit water is afkomstig uit zeezand dat op percelen in de gemeente Waterland wordt gebracht. Het besluit is op 20 juni 2003 ter inzage gelegd. Tegen dit besluit hebben twee appellanten beroep ingesteld bij de Raad van State. De eerste appellant heeft zijn beroep op 30 juli 2003 ingediend, terwijl de tweede appellant zijn beroep op 15 juli 2003 heeft ingediend.

De zaak is behandeld door een meervoudige kamer, maar is later verwezen naar een enkelvoudige kamer. Tijdens de zitting op 2 december 2003 zijn de appellanten verschenen, terwijl de verweerder vertegenwoordigd was door ambtenaren van het hoogheemraadschap. De Afdeling bestuursrechtspraak heeft overwogen dat het bestreden besluit op 27 oktober 2003 is geschorst, waardoor de vergunning niet meer gebruikt mocht worden. Aangezien de vergunning op 31 december 2003 expireerde, was het beroep van de appellanten niet meer ontvankelijk. De Afdeling heeft geconcludeerd dat de appellanten geen processueel belang meer hadden bij een inhoudelijke beoordeling van hun beroep.

De beslissing van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State was dan ook om de beroepen niet-ontvankelijk te verklaren. Deze uitspraak is gedaan in naam der Koningin en is openbaar uitgesproken op 21 januari 2004.

Uitspraak

200304632/1.
Datum uitspraak: 21 januari 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellanten sub 1], wonend te [woonplaats],
2. [appellant sub 2], wonend te [woonplaats],
en
het college van dijkgraaf en hoogheemraden van het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 13 juni 2003, kenmerk 202.0097, heeft verweerder aan “HSB Vastgoed Holding” krachtens artikel 1, derde lid, van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren een vergunning onder voorschriften verleend voor het in oppervlaktewater brengen van verzilt water, afkomstig uit zeezand dat wordt gebracht op de percelen grond in de gemeente Waterland, kadastraal bekend sectie C, nummer 1363, 1243 en 1052 (ged.). Het besluit is op 20 juni 2003 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit hebben appellanten sub 1 bij brief van 27 juli 2003, bij de Raad van State ingekomen op 30 juli 2003, en appellant sub 2 bij brief van 11 juli 2003, bij de Raad van State ingekomen op 15 juli 2003, beroep ingesteld.
Bij brief van 21 oktober 2003 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 december 2003. Daar zijn verschenen [apppellanten]. Verweerder is daar vertegenwoordigd door J. Langenberg en ing. R.A. Akkermans, ambtenaren van het hoogheemraadschap.
2. Overwegingen
2.1. Het bestreden besluit van 13 juni 2003 is geschorst bij uitspraak van de Voorzitter van 27 oktober 2003, no. 200304632/4. Daarom mocht van die datum af geen gebruik worden gemaakt van de vergunning. Blijkens de stukken, bevestigd ter zitting, staat verder vast dat tot die datum geen gebruik is gemaakt van de vergunning. Ingevolge vergunningvoorschrift 10 expireert de vergunning op 31 december 2003. Dit betekent dat van het besluit geen gebruik meer kan worden gemaakt.
2.2. Uit het voorgaande volgt dat het beroep van appellanten op dit moment niet meer behoeft of kan dienen om te bereiken wat zij met het instellen daarvan hebben beoogd. Aangezien ook overigens, na bespreking ter zitting, niet is gebleken dat zij nog een rechtens te respecteren belang hebben bij een inhoudelijke beoordeling van hun beroep, dient het beroep niet-ontvankelijk te worden verklaard wegens het ontbreken van processueel belang.
2.3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart de beroepen niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. J.R. Schaafsma, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.A.G. Stolker, ambtenaar van Staat.
w.g. Schaafsma w.g. Stolker
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 21 januari 2003
157.