ECLI:NL:RVS:2004:AO2007

Raad van State

Datum uitspraak
21 januari 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200302993/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Last onder dwangsom opgelegd aan appellant wegens overtredingen van voorschriften verbonden aan oprichtingsvergunning

In deze zaak heeft de Raad van State op 21 januari 2004 uitspraak gedaan over een beroep van een appellant tegen een besluit van de gemeente Lopik. Bij besluit van 24 oktober 2002 werd aan de appellant een last onder dwangsom opgelegd, omdat hij zich niet hield aan de voorschriften die verbonden waren aan zijn oprichtingsvergunning, verleend op basis van de Hinderwet. De last onder dwangsom was gebaseerd op artikel 5:32, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. De appellant had bezwaar gemaakt tegen deze last, maar de gemeente verklaarde dit bezwaar niet-ontvankelijk, omdat de gronden niet tijdig waren ingediend.

De appellant heeft vervolgens beroep ingesteld bij de Raad van State, waarbij hij werd bijgestaan door zijn advocaat. Tijdens de zitting op 20 november 2003 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak de zaak behandeld. De Afdeling oordeelde dat de gemeente terecht het bezwaar van de appellant niet-ontvankelijk had verklaard, omdat de appellant niet tijdig de benodigde gronden had ingediend. De Afdeling verwees naar een eerdere uitspraak van de Voorzitter van de Raad van State, waarin een vergelijkbare situatie was behandeld.

De Raad van State concludeerde dat het verzoek van de appellant om vergoeding van de kosten van de bezwaarfase ook terecht was afgewezen. Uiteindelijk werd het beroep van de appellant ongegrond verklaard, en er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin, en de beslissing werd vastgesteld door de voorzitter en de leden van de Afdeling, in aanwezigheid van een ambtenaar van Staat.

Uitspraak

200302993/1.
Datum uitspraak: 21 januari 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [plaats],
en
het college van burgemeester en wethouders van Lopik,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 24 oktober 2002, kenmerk 02.0920/MAE, heeft verweerder aan appellant een last onder dwangsom als geregeld in artikel 5:32, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht opgelegd. De last onder dwangsom heeft betrekking op overtredingen van voorschriften welke bij besluit van 23 juli 2002 zijn verbonden aan de voor de inrichting van appellant bij besluit van 18 november 1976 krachtens de Hinderwet verleende oprichtingsvergunning.
Bij besluit van 25 maart 2003, verzonden op 28 maart 2003, heeft verweerder onder meer het hiertegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 9 mei 2003, bij de Raad van State ingekomen op 9 mei 2003, beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 10 juni 2003.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 november 2003, waar appellant, in persoon en bijgestaan door mr. D.A. van Niel, advocaat te Utrecht, en verweerder, vertegenwoordigd door M.A. Engel, gemachtigde, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Appellant stelt dat verweerder ten onrechte zijn bezwaar niet-ontvankelijk heeft verklaard en zijn verzoek om vergoeding van de kosten van de bezwaarfase heeft afgewezen.
2.2. De Afdeling is van oordeel dat verweerder het bezwaar van appellant wegens het ontbreken van tijdig ingediende gronden van het bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Zij wijst voor de motivering van dit oordeel naar rechtsoverweging 2.4 van de – aan deze uitspraak gehechte - uitspraak van de Voorzitter van 11 juli 2003, no. 200301331/1. De Afdeling ziet noch in de stukken noch in het verhandelde ter zitting aanleiding om thans tot een ander oordeel dan dat van de Voorzitter te komen.
2.3. Gelet op het vorenstaande komt de Afdeling tot de conclusie dat verweerder het verzoek van appellant om vergoeding van de kosten van de bezwaarfase terecht heeft afgewezen.
2.4. Het beroep is ongegrond.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. W. Konijnenbelt, Voorzitter, en mr. W.C.E. Hammerstein-Schoonderwoerd en mr. W.D.M. van Diepenbeek, Leden, in tegenwoordigheid van mr. P.A. de Vink, ambtenaar van Staat.
w.g. Konijnenbelt w.g. De Vink
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 21 januari 2004
154-314.