ECLI:NL:RVS:2004:AO2026

Raad van State

Datum uitspraak
16 januari 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200308772/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • J.M. Boll
  • G.K. Klap
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake gedoogbesluit gevaarlijke stoffen op spoorwegemplacement ProRail te Venlo

Op 16 januari 2004 heeft de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om voorlopige voorziening. Verzoekster, de naamloze vennootschap 'Railion Nederland N.V.' gevestigd te Utrecht, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Venlo. Dit besluit, genomen op 17 november 2003, betrof het gedogen van het rangeren met gevaarlijke stoffen op het spoorwegemplacement van ProRail, gelegen aan het Stationsplein 1 te Venlo, tot 31 mei 2004. Verzoekster verzocht de Voorzitter van de Raad van State om een voorlopige voorziening te treffen, omdat zij van mening was dat het gedoogbesluit haar belangen onevenredig schaadde. De Voorzitter heeft het verzoek op 12 januari 2004 ter zitting behandeld, waarbij zowel verzoekster als verweerder vertegenwoordigd waren.

In de overwegingen van de uitspraak werd ingegaan op de definitie van belanghebbende volgens artikel 1:2 van de Algemene wet bestuursrecht. De Voorzitter concludeerde dat verzoekster niet als rechtstreeks belanghebbende kon worden aangemerkt, omdat de gevolgen van het gedoogbesluit pas via de contractuele verhouding tussen verzoekster en ProRail tot stand kwamen. Hierdoor was er geen voldoende causaal verband tussen de gevolgen van het besluit en de belangen van verzoekster. De Voorzitter wees het verzoek om voorlopige voorziening af en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 16 januari 2004, waarbij de Voorzitter, mr. J.M. Boll, en drs. G.K. Klap, ambtenaar van Staat, aanwezig waren.

Uitspraak

200308772/1.
Datum uitspraak: 16 januari 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
de naamloze vennootschap "Railion Nederland N.V.", gevestigd te Utrecht,
verzoekster,
en
het college van burgemeester en wethouders van Venlo,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 17 november 2003, kenmerk BLMIL/Wm 15942, heeft verweerder besloten het rangeren met gevaarlijke stoffen op het spoorwegemplacement van “ProRail” gelegen op het Stationsplein 1 te Venlo tot 31 mei 2004 te gedogen.
Tegen dit besluit heeft verzoekster bezwaar gemaakt.
Bij brief van 22 december 2003, bij de Raad van State ingekomen op 23 december 2003, heeft verzoekster de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 12 januari 2004, waar verzoekster, vertegenwoordigd door mr. drs. M.E.F. Staal, advocaat te Utrecht, A.A.G. van Deursen, mr. T.J.J. Kramer en ir. M.W.N.M. den Brok, gemachtigden, en verweerder, vertegenwoordigd door ing. J.H.J. Klerken, ing. H.C. Klerkx en mr. Zwiebel, ambtenaren van gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht definieert het begrip belanghebbende als degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
2.1.1. Verzoekster komt als gebruikster van het door “ProRail” geëxploiteerde in Venlo gelegen spoorwegemplacement op tegen een gedoogbesluit waarbij het aan “ProRail” wordt toegestaan om onder bepaalde beperkingen gevaarlijke stoffen op haar inrichting toe te laten. Naar aanleiding van voorwaarde 5 van het gedoogbesluit heeft “ProRail” aan verzoekster in een gebruiksregeling een aantal richtlijnen opgelegd. Deze richtlijnen betekenen, volgens verzoekster, een aanzienlijke inperking van haar vervoerscapaciteit. Verzoekster is van mening dat zij hierdoor onevenredig in haar belangen wordt geschaad.
2.1.2. Om van een rechtstreeks belang in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht te kunnen spreken moet er, onder meer, sprake zijn van een voldoende direct geraakt belang. In de eis van direct geraakt belang komt tot uitdrukking dat er een voldoende causaal verband moet zijn tussen de eigenlijke gevolgen van het besluit en het geraakt zijn van belangen van de belanghebbende.
Ook wanneer het gedoogbesluit de belangen van verzoekster zou raken, laat dat onverlet dat de gevolgen van het gedoogbesluit eerst via de contractuele verhouding tussen verzoekster en de inrichtinghoudster totstandkomen. Aangezien niet het gedoogbesluit maar de daarop gebaseerde wijziging door “ProRail” van de gebruiksregeling van het spoorwegemplacement mogelijkerwijs belangen van verzoekster schaadt. Dit betekent dat verzoekster niet als rechtstreeks belanghebbend in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht kan worden aangemerkt. Verzoekster zal derhalve niet in haar bezwaren tegen het gedoogbesluit kunnen worden ontvangen. Gelet hierop ziet de Voorzitter aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.2. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. J.M. Boll, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van drs. G.K. Klap, ambtenaar van Staat.
w.g. Boll w.g. Klap
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 16 januari 2004
315.