ECLI:NL:RVS:2004:AO2431

Raad van State

Datum uitspraak
28 januari 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200303333/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • D. Dolman
  • S. Langeveld
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan goedkeuring en strijd met goede ruimtelijke ordening

In deze zaak gaat het om de goedkeuring van het bestemmingsplan "Partiële herziening buitengebied Nieuweschans" door de gemeenteraad van Reiderland, vastgesteld op 10 september 2002. Het college van gedeputeerde staten van Groningen heeft op 15 april 2003 goedkeuring verleend aan dit bestemmingsplan. Appellanten hebben hiertegen beroep ingesteld, stellende dat het plan in strijd is met het rijks- en provinciale beleid en de cultuurhistorische waarden van het gebied zal aantasten. De Raad van State heeft de zaak behandeld op 1 december 2003, waarbij zowel appellanten als de vertegenwoordiger van de verweerder aanwezig waren.

De Raad overweegt dat het college van gedeputeerde staten de taak heeft om te beoordelen of het bestemmingsplan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Dit houdt in dat er rekening moet worden gehouden met de vrijheid van de gemeenteraad om bestemmingen aan te wijzen, maar ook met de noodzaak om te waarborgen dat het plan niet in strijd is met het recht. De Raad stelt vast dat verweerder onvoldoende heeft aangetoond dat het plan geen negatieve impact heeft op de cultuurhistorische waarden van het gebied.

Uiteindelijk oordeelt de Raad dat verweerder zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Het beroep van appellanten wordt gegrond verklaard, het besluit van het college van gedeputeerde staten wordt vernietigd en goedkeuring aan het bestemmingsplan wordt onthouden. Tevens wordt verweerder veroordeeld in de proceskosten van appellanten en moet het griffierecht worden vergoed.

Uitspraak

200303333/1.
Datum uitspraak: 28 januari 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellanten], wonend te [woonplaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Groningen,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 10 september 2002 heeft de gemeenteraad van Reiderland, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 22 juli 2002, het bestemmingsplan “Partiële herziening buitengebied Nieuweschans” vastgesteld.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 15 april 2003, kenmerk 2002-14946/16/B.17,RP, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Tegen dit besluit hebben appellanten bij brief van 22 mei 2003, bij de Raad van State ingekomen op 23 mei 2003, beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 22 juni 2003, bij de Raad van State ingekomen op 24 juni 2003.
Verweerder heeft geen verweerschrift ingediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellanten. Deze zijn aan alle partijen toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 december 2003, waar appellanten [gemachtigde] en [gemachtigde], in persoon, en verweerder, vertegenwoordigd door ing. F.W. Antoni, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts is daar gehoord de gemeenteraad, vertegenwoordigd door L.M. Hut en M.M. van den Brink, ambtenaren van de gemeente.
2. Overwegingen
2.1. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerder de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast.
2.2. Het plan beoogt een regeling te treffen voor het gebruik van gronden ten behoeve van het houden van kleinschalige kampeerterreinen als bedoeld in artikel 8, tweede lid, van de Wet op de openluchtrecreatie (hierna: de Wor).
2.3. Appellanten stellen in beroep dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het bestemmingsplan. Zij achten het plan in strijd met het rijks- en provinciale beleid en het algemeen en nationaal belang omdat de cultuurhistorische waarden van het buitengebied van Nieuweschans zullen worden aangetast door het plan.
2.4. Verweerder heeft het plan niet in strijd geacht met een goede ruimtelijke ordening en heeft dit goedgekeurd. Verweerder acht voldoende waarborgen aanwezig om aantasting van het landschap te voorkomen.
2.5. Ter zitting is gebleken dat verweerder het standpunt van appellanten dat het gebied cultuurhistorische waarden en kwaliteiten bezit onderschrijft. Voorts is gebleken dat verweerder in verband hiermee nodig acht dat nadere voorwaarden worden verbonden aan de toelaatbaarheid van mini-campings in het gebied. Het gaat hierbij om de plaats waar mini-campings kunnen worden toegestaan, mede in verband met de landschappelijke inpassing daarvan, alsmede om voorwaarden met betrekking tot de soort en het aantal van de te plaatsen kampeermiddelen, waaronder een verbod op het plaatsen van stacaravans.
In de plantoelichting staat omschreven dat de afweging of en onder welke omstandigheden een mini-camping kan worden toegestaan, op basis van de Wor dient te worden gemaakt.
Nu verweerder uit oogpunt van een goede ruimtelijke ordening een nadere afweging inzake de plaats waar en de voorwaarden waaronder mini-campings in het plangebied kunnen worden toegestaan nodig acht is, nog daargelaten dat de plantoelichting geen deel uitmaakt van het plan, de verwijzing naar de Wor niet afdoende.
2.6. Gelet op het vorenstaande heeft verweerder zich niet in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Hieruit volgt dat verweerder, door het plan goed te keuren, heeft gehandeld in strijd met artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht. Het beroep is gegrond, zodat het bestreden besluit dient te worden vernietigd. Uit het vorenstaande volgt dat rechtens maar één te nemen besluit mogelijk is, zodat de Afdeling aanleiding ziet om goedkeuring te onthouden aan het plan. In verband hiermee behoeft hetgeen appellanten overigens aanvoeren thans geen verdere behandeling.
2.7. Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Groningen van 15 april 2003, kenmerk 2002-14946/16/B.17,RP;
III. onthoudt goedkeuring aan het plan;
IV. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
V. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Groningen in de door appellanten in verband met de behandeling van het beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 112,40; het bedrag dient door de provincie Groningen te worden betaald aan appellanten;
VI. gelast dat de provincie Groningen aan appellanten het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht (€ 116,00) vergoedt.
Aldus vastgesteld door dr. D. Dolman, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. Langeveld, ambtenaar van Staat.
w.g. Dolman w.g. Langeveld
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 28 januari 2004
317-459.