200306113/1.
Datum uitspraak: 4 februari 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant A] en [appellant B], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank te Assen van 7 augustus 2003 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Coevorden.
Bij besluit van 24 april 2002 heeft het college van burgemeester en wethouders van Coevorden (hierna: het college) aan de gemeente Coevorden bouwvergunning verleend voor een brandweerkazerne en ambulancedienst/ambulancepost op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel).
Bij besluit van 29 oktober 2002 heeft het college het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 7 augustus 2003, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank te Assen (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief van 11 september 2003, bij de Raad van State ingekomen op 15 september 2003, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 4 november 2003 heeft het college van antwoord gediend.
Appellanten hebben gereageerd bij brief van 25 november 2003.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 januari 2004, waar appellanten in persoon en het college, vertegenwoordigd door J.A. Meijerink en mr. J. de Vegt, ambtenaren van de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Vaststaat dat [appellant B] tegen het besluit van 29 oktober 2002 geen beroep heeft ingesteld bij de rechtbank. Niet is gebleken van omstandigheden op grond waarvan moet worden geoordeeld dat hem redelijkerwijs niet kan worden verweten zodanig beroep niet te hebben ingesteld. Gelet op artikel 6:13 van de Algemene wet bestuursrecht, gelezen in samenhang met artikel 6:24, eerste lid, van die wet, dient hij in zijn hoger beroep derhalve niet-ontvankelijk te worden verklaard.
2.2. Het perceel heeft ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan “Brandweerkazerne Hulsvoorderdijk Coevorden” de bestemming “Brandweerkazerne”.
Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de planvoorschriften, zijn de op de plankaart voor brandweerkazerne aangewezen gronden bestemd voor een brandweerkazerne en ambulance-voorziening met bijbehorende gronden.
2.3. Tevergeefs betoogt [appellant A] (hierna: appellant) dat de rechtbank heeft miskend dat het college het bouwplan ten onrechte heeft getoetst aan dit bestemmingsplan. Het bestemmingsplan is op 8 mei 2001 vastgesteld door de gemeenteraad van Coevorden en bij besluit van 26 juni 2001 goedgekeurd door het college van gedeputeerde staten van Drenthe. Vast staat dat tegen laatstgenoemd besluit binnen de beroepstermijn geen rechtsmiddelen zijn aangewend, zodat dit ingevolge artikel 28, zevende lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening de dag na afloop van die termijn in werking is getreden. Derhalve diende het college de aanvraag om bouwvergunning aan dat bestemmingsplan te toetsen. Daaraan kan niet afdoen dat appellant, naar zijn zeggen vanwege een gebrekkige publicatie, abusievelijk heeft verzuimd zijn zienswijze ter zake van het ontwerp van dat bestemmingsplan bij de gemeenteraad kenbaar te maken. De vraag of dat verzuim appellant valt te verwijten heeft betrekking op de procedure van het bestemmingsplan en valt buiten de omvang van het geschil, waarin slechts de in bezwaar gehandhaafde bouwvergunning aan de orde is.
2.4. De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de verplichting om de beslissing op de bouwaanvraag aan te houden is geëindigd daags na de uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling van 11 december 2001, inzake no. 200105359/2, waarbij de voor de brandweerkazerne en ambulance-voorziening verleende milieuvergunning van 24 september 2001 is geschorst. Anders dan appellant betoogt doet de omstandigheid dat pas daarna, derhalve na de aanvraag om bouwvergunning, een aanvraag om milieuvergunning is ingediend die heeft geleid tot een onherroepelijk verleende vergunning, daaraan niet af.
2.5. Het college heeft aan zijn standpunt dat het bouwplan aan redelijke eisen van welstand voldoet het advies ten grondslag gelegd van de commissie “Het Drentse Welstandstoezicht” van 21 mei 2001. Dat advies is uitgebracht naar aanleiding van een eerdere ingediende en weer ingetrokken bouwaanvraag voor een brandweerkazerne en ambulancepost op het perceel. Het betoog van appellant dat het college niet van dat advies mocht uitgaan omdat het bouwplan afwijkt van het bouwplan waarop dit advies betrekking heeft, faalt. Blijkens de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting zijn de verschillen tussen de voormelde bouwplannen, zoals de ligging van de ondergrondse riolering en het twee meter langer doorlopen van een spijlenhek, niet of nauwelijks van belang voor de welstandsbeoordeling. Het college is er derhalve terecht vanuit gegaan dat een nieuw welstandsadvies niet was vereist.
2.6. Het hoger beroep van [appellant B] is niet-ontvankelijk. Het hoger beroep van appellant is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep van [appellant B] niet-ontvankelijk;
II. bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. I. Sluiter, ambtenaar van Staat.
w.g. Slump w.g. Sluiter
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 4 februari 2004