ECLI:NL:RVS:2004:AO2883

Raad van State

Datum uitspraak
4 februari 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200302297/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • W. van den Brink
  • P.A. Offers
  • H.G. Lubberdink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van bestuursdwang en intrekking van vergunning in verband met overtredingen van de Opiumwet

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een appellant, handelend onder de naam [koffiehuis], tegen een besluit van de burgemeester van Franekeradeel. De burgemeester had op 30 oktober 2001 besloten om het [koffiehuis] voor een periode van zes maanden te sluiten op basis van artikel 13b van de Opiumwet, omdat er softdrugs in het café waren aangetroffen. Daarnaast werd het verlof tot het verstrekken van alcoholvrije drank ingetrokken op basis van de Drank- en Horecaverordening Franekeradeel. De rechtbank te Leeuwarden had eerder het beroep van de appellant ongegrond verklaard, waarna de appellant in hoger beroep ging.

De Raad van State heeft de zaak behandeld op 3 november 2003, waarbij de appellant werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. H.A. van Hapert, en de burgemeester werd vertegenwoordigd door mr. I. van der Meer. De Raad overwoog dat de burgemeester bevoegd was om bestuursdwang toe te passen, aangezien er in het [koffiehuis] herhaaldelijk softdrugs waren aangetroffen. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de burgemeester in redelijkheid tot zijn besluit kon komen, ondanks het ontbreken van een vastgesteld lokaal coffeeshopbeleid.

De Raad van State bevestigde de beslissing van de rechtbank en oordeelde dat de sluiting van het [koffiehuis] en de intrekking van het verlof tot het verstrekken van alcoholvrije drank proportioneel waren. De burgemeester had de sluitingsduur bepaald na overleg met de politie en het Openbaar Ministerie, en de Raad vond dat de burgemeester voldoende onderbouwing had gegeven voor zijn besluit. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak werd bevestigd.

Uitspraak

200302297/1.
Datum uitspraak: 4 februari 2004
RECTIFICATIE
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], handelend onder de naam [koffiehuis], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank te Leeuwarden van 2 april 2003 in het geding tussen:
appellante
en
de burgemeester van Franekeradeel.
1. Procesverloop
Bij besluit van 30 oktober 2001 heeft de burgemeester van Franekeradeel (hierna: de burgemeester) met toepassing van artikel 13b van de Opiumwet een sluiting voor een periode van zes maanden bevolen van [koffiehuis] te [plaats] en met toepassing van artikel 5.6, tweede lid, sub c van de Drank en Horecaverordening Franekeradeel het verlof van appellante tot het verstrekken van alcoholvrije drank ingetrokken.
Bij besluit van 14 maart 2002 heeft de burgemeester het daartegen door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 2 april 2003, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank te Leeuwarden (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellante ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief van 9 april 2003, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 9 juli 2003 heeft de burgemeester van antwoord gediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn bij brief van 23 oktober 2003 nadere stukken ontvangen van de burgemeester. Deze zijn aan de andere partij toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 november 2003, waar appellante in persoon, bijgestaan door mr. H.A. van Hapert, advocaat te Amsterdam, en de burgemeester, vertegenwoordigd door mr. I. van der Meer, advocaat te Leeuwarden, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 13b van de Opiumwet is de burgemeester bevoegd tot toepassing van bestuursdwang indien in voor het publiek toegankelijke lokalen en daarbij behorende erven een middel als bedoeld in lijst I of II wordt verkocht, afgeleverd, of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is.
Ingevolge artikel 5.6, tweede lid, sub c, van de Drank- en Horecaverordening Franekeradeel kan het verlof tot het verstrekken van alcoholvrije drank ingetrokken worden indien zich in het betrokken bedrijf feiten hebben voorgedaan die de vrees wettigen dat het van kracht blijven van het verlof gevaar zou opleveren voor de openbare orde, veiligheid of zedelijkheid.
2.2. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak terecht en op juiste gronden geoordeeld dat de burgemeester bevoegd was om bestuursdwang toe te passen, nu in het voor publiek toegankelijke [koffiehuis] hasj en marihuana (hierna: softdrugs) is verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is geweest. Hierbij is van belang dat de politie op 17 mei 2001, 14 juni 2001 en op 20 september 2001 heeft geconstateerd dat in het [koffiehuis] zodanige hoeveelheden softdrugs zijn aangetroffen dat deze, mede gelet op de wijze waarop deze in afgemeten zakjes waren verpakt, terecht is aangemerkt als handelsvoorraad, bestemd om te worden verkocht, dan wel daartoe aanwezig was, en niet als een voorraad voor eigen gebruik. De burgemeester heeft onder deze omstandigheden terecht aan artikel 13b van de Opiumwet de bevoegdheid kunnen ontlenen om handhavend op te treden. De omstandigheid dat in de gemeente Franekeradeel ten aanzien van de uitoefening van bestuursdwangbevoegdheid ten aanzien van coffeeshops geen beleid is vastgesteld doet hieraan niet af. Weliswaar is in de memorie van toelichting bij de wijziging van de Opiumwet die tot het bepaalde bij artikel 13b van die wet heeft geleid, gesteld dat een duidelijk kenbaar lokaal coffeeshopbeleid bij de uitoefening van de bestuursdwangbevoegdheid onmisbaar is, maar dit betekent naar het oordeel van de Afdeling niet dat elke gemeente, ook die waarin van gedogen of toestaan van handelen in strijd met artikel 13b van de Opiumwet geen sprake is, een vastgesteld en gepubliceerd beleid zou moeten hebben.
Er is voorts geen grond voor het oordeel dat de burgemeester niet in redelijkheid tot het oordeel heeft kunnen komen dat overtreding van artikel 13b van de Opiumwet de vrees wettigt dat het van kracht blijven van het verlof tot het verstrekken van alcoholvrije drank een aantasting van de zedelijkheid inhoudt.
2.3. De burgemeester heeft de duur van de sluiting van [koffiehuis] en de intrekking van het verlof tot het verstrekken van alcoholvrije drank bepaald na overleg met de politie en het Openbaar Ministerie. In een door de burgemeester mede aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd handhavingsarrangement van het Openbaar Ministerie wordt als bestuursrechtelijke sanctie bij één overtreding van artikel 13b van de Opiumwet genoemd een sluitingsduur van één tot twaalf maanden en intrekking van de exploitatievergunning. In het handhavingsarrangement is niet vermeld welke sancties naar het oordeel van het Openbaar Ministerie behoren bij herhaalde overtredingen van artikel 13b Opiumwet.
2.4. Appellante heeft in hoger beroep betoogd dat de rechtbank in de aangevallen uitspraak ten onrechte geen grond heeft gezien voor het oordeel dat de burgemeester niet in redelijkheid kon besluiten tot een sluiting en intrekking van het verlof.
Dit betoog slaagt niet. Weliswaar is ten aanzien van artikel 13b van de Opiumwet in de memorie van toelichting vermeld, dat bij het uitoefenen van bestuursdwang op basis van dit artikel rekening moet worden gehouden met de vereisten van proportionaliteit en subsidiariteit, doch dit neemt niet weg dat aan de burgemeester bij het bepalen van de maatregel die in de betreffende gemeente nodig is om handhaving van het in artikel 13b van de Opiumwet neergelegde verbod te verzekeren een zekere beoordelingsmarge toekomt. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat met de verwijzing naar voornoemd handhavingsarrangement en de vaststelling dat artikel 13b van de Opiumwet drie maal in verschillende maanden is overtreden in de periode tussen 17 mei 2001 en 20 september 2001 een voldoende onderbouwing is gegeven dat sluiting van [koffiehuis] gedurende een periode van zes maanden en intrekking van voornoemd verlof geëigend is voor het bereiken van het gewenste doel, te weten het beëindigen van de verkoop van softdrugs in [koffiehuis].
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. W. van den Brink, Voorzitter, en mr. P.A. Offers en mr. H.G. Lubberdink, Leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Zwemstra, ambtenaar van Staat.
w.g. Van den Brink w.g. Zwemstra
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 4 februari 2004
91-450.