200304501/1.
Datum uitspraak: 4 februari 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellanten], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank te Amsterdam van 28 mei 2003 in het geding tussen:
het dagelijks bestuur van het stadsdeel Geuzenveld-Slotermeer van de gemeente Amsterdam.
Bij besluit van 18 juni 2002 heeft het dagelijks bestuur van het stadsdeel Geuzenveld-Slotermeer van de gemeente Amsterdam (hierna: het dagelijks bestuur) aan de stichting "Stichting Voortgezet Onderwijs Amsterdam" (hierna: de Esprit Scholengroep) vergunning verleend voor het veranderen, vergroten en vernieuwen van het gebouw op het perceel, plaatselijk bekend [locatie] te Amsterdam.
Bij besluit van 29 april 2003 heeft het dagelijks bestuur het daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard inzake het motiveringsvereiste en voor het overige ongegrond verklaard. Het dagelijks bestuur heeft het bestreden besluit, onder aanvulling van de motivering, in stand gelaten.
Bij uitspraak van 28 mei 2003, verzonden op diezelfde dag, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank te Amsterdam (hierna: de voorzieningenrechter) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief van 8 juli 2003, bij de Raad van State ingekomen op 9 juli 2003, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 5 augustus 2003. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 15 oktober 2003 heeft het dagelijks bestuur van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 januari 2003, waar appellanten bij monde van [een der appellanten] en het dagelijks bestuur, vertegenwoordigd door mr. M. Goosens, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.
Voorts is als partij gehoord de Esprit Scholengroep, vertegenwoordigd door mr. H.C. van Olden, advocaat te Utrecht.
2.1. Het bouwplan heeft tot gevolg dat het gebouw wordt uitgebreid met een aula, bestaande uit een begane grond en eerste verdieping, dat de vleugel van het gebouw, bestaande uit een begane grond en één verdieping, wordt uitgebreid met een nieuw deel met kelder, vier verdiepingen en een dak, en dat het theoriegebouw, dat bestaat uit een kelder, begane grond en vier verdiepingen, wordt gerenoveerd. Het gebouw, dat een oppervlakte heeft van 9846 m2, wordt door het bouwplan uitgebreid met 6794 m2 en zal worden gebruikt door een school met circa 1500 leerlingen.
2.2. Appellanten betogen dat de voorzieningenrechter heeft miskend dat zij zijn benadeeld doordat zij voorafgaand aan het besluit van 18 juni 2002 ten onrechte niet zijn gehoord en onvoldoende zijn geïnformeerd.
Dit betoog faalt. Vast staat dat zowel de aanvraag als het daarop op 18 juni 2002 genomen besluit zijn gepubliceerd in het plaatselijke nieuwsblad “Westerpost”. Gesteld noch gebleken is voorts dat de procedure ten behoeve van de beslissing op bezwaar in strijd met de daarvoor geldende bepalingen van de Algemene wet bestuursrecht is verlopen. Gelet hierop heeft de voorzieningenrechter dit betoog terecht en op goede gronden verworpen.
2.3. Ingevolge artikel 44 van de Woningwet, zoals dat luidde ten tijde van de beslissing op bezwaar, mag alleen en moet bouwvergunning worden geweigerd, indien:
c. het bouwwerk in strijd is met een bestemmingsplan of de krachtens zodanig plan gestelde eisen;
2.4. Ter plaatse geldt het uitbreidingsplan “Uitbreidingsplan-Slotermeer, deel J” (hierna: het uitbreidingsplan). De voorzieningenrechter heeft terecht vastgesteld dat het bouwplan uitsluitend is gelegen op gronden met de bestemming “Openbare gebouwen of gebouwen met bijzondere bestemming met erf”.
2.5. In artikel 7, eerste lid, van de voorschriften behorende bij het uitbreidingsplan is bepaald dat op de gronden, bestemd voor “openbare gebouwen of gebouwen met bijzondere bestemming met erf”, slechts mogen worden opgericht gebouwen ten behoeve van de openbare dienst, kerken, verenigingsgebouwen, gebouwen voor onderwijsdoeleinden en dergelijke, doch geen gebouwen voor industriële doeleinden. In het tweede lid van dit artikel is bepaald dat burgemeester en wethouders bevoegd zijn nadere eisen te stellen ten aanzien van de hoogte van de gebouwen en het maximaal te bebouwen grondoppervlak.
2.5.1. Niet in geschil is dat het bouwplan past binnen de voor de bestemming “openbare gebouwen of gebouwen met bijzondere bestemming met erf” in artikel 7, eerste lid, van de planvoorschriften gegeven doeleindenomschrijving.
2.5.2. Appellanten betogen dat de voorzieningenrechter heeft miskend dat het dagelijks bestuur in dit geval nadere eisen had moeten stellen als bedoeld in artikel 7, tweede lid, van de planvoorschriften, ter beperking van de toename van het aantal leerlingen van de school.
Dit betoog faalt. De voorzieningenrechter heeft op goede gronden geoordeeld dat niet kan worden staande gehouden dat het dagelijks bestuur bij afweging van de betrokken belangen niet in redelijkheid kon besluiten dat het bouwplan, gelet op de huidige bouwmogelijkheden en op de gedachtevorming over de toekomstige ruimtelijke invulling van het gebied zoals neergelegd in de “Globale visie Sloterplas” en de concept-Structuurvisie, geen aanleiding geeft tot het stellen van nadere eisen inzake de hoogte van de gebouwen en het maximaal te bebouwen oppervlak.
2.6. Gelet hierop heeft de voorzieningenrechter op goede gronden geoordeeld dat het dagelijks bestuur terecht tot de conclusie is gekomen dat de in artikel 44 van de Woningwet genoemde weigeringsgronden niet aan verlening van de bouwvergunning in de weg stonden.
2.7. Ingevolge artikel 2, eerste lid, aanhef en onder d, en artikel 3 van het Besluit woon- en verblijfsgebouwen milieubeheer (hierna: het Besluit), is het Besluit van toepassing op de school waarvoor bij de bestreden beslissing op bezwaar bouwvergunning is verleend. Nu voor deze school de in het Besluit gestelde regels gelden is daarvoor, ingevolge het tweede lid van artikel 8.1 van de Wet milieubeheer, geen milieuvergunning vereist. Gelet hierop heeft de voorzieningenrechter terecht geoordeeld dat er geen aanhoudingsplicht was op grond van artikel 52, eerste lid, van de Woningwet. Anders dan appellanten betogen ontstaat deze aanhoudingsplicht niet indien een milieu-effectrapportage zou zijn vereist voor de uitbreiding van de school, ten behoeve waarvan de bouwvergunning is verleend. De vraag of deze rapportage in dit geval moe(s)t worden opgesteld, kan dan ook buiten beschouwing blijven.
2.8. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. I. Sluiter, ambtenaar van Staat.
w.g. Slump w.g. Sluiter
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 4 februari 2004