ECLI:NL:RVS:2004:AO3318

Raad van State

Datum uitspraak
4 februari 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200308170/2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • Th.G. Drupsteen
  • P.A. de Vink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening inzake revisievergunning voor productie van vee- en diervoeders te Helmond

Op 4 februari 2004 heeft de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om voorlopige voorziening. De zaak betreft een besluit van 23 september 2003, waarbij de gemeente Helmond aan een verzoekster een revisievergunning heeft verleend voor een inrichting voor de productie van vee- en diervoeders. Dit besluit is op 24 oktober 2003 ter inzage gelegd. Verzoekster heeft op 3 december 2003 beroep ingesteld tegen dit besluit en heeft op 4 december 2003 verzocht om een voorlopige voorziening. De behandeling van het verzoek vond plaats op 22 januari 2004, waarbij zowel verzoekster als de gemeente Helmond vertegenwoordigd waren.

De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak heeft in zijn overwegingen aangegeven dat het oordeel voorlopig is en niet bindend in de bodemprocedure. Verzoekster betoogde dat de gemeente ten onrechte de bijzondere regeling voor mengvoederfabrieken uit de Nederlandse Emissie Richtlijn Lucht buiten toepassing heeft gelaten. Daarnaast werd er bezwaar gemaakt tegen de aan de vergunning verbonden voorschriften. De gemeente stelde echter dat de emissie kan worden berekend met behulp van andere kengetallen en dat de voorschriften niet zullen worden gehandhaafd totdat er een uitspraak in de bodemprocedure is gedaan.

Uiteindelijk oordeelde de Voorzitter dat er geen spoedeisend belang was bij het verzoek om voorlopige voorziening en wees het verzoek af. Er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 4 februari 2004.

Uitspraak

200308170/2.
Datum uitspraak: 4 februari 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:
[verzoekster], gevestigd te Helmond,
en
het college van burgemeester en wethouders van Helmond,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 23 september 2003, kenmerk M 33-2001, heeft verweerder krachtens de Wet milieubeheer aan verzoekster een revisievergunning als geregeld in artikel 8.4, eerste lid, van deze wet verleend voor een inrichting voor de productie van vee- en diervoeders op het perceel [locatie] te Helmond, kadastraal bekend gemeente Helmond, sectie […], nummers […], […], […], […] en […] (alle gedeeltelijk). Dit besluit is op 24 oktober 2003 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit heeft onder meer verzoekster bij brief van 3 december 2003, bij de Raad van State ingekomen op 4 december 2003, beroep ingesteld.
Bij brief van 4 december 2003, bij de Raad van State ingekomen op 5 december 2003, heeft verzoekster de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 22 januari 2004, waar verzoekster, vertegenwoordigd door [gemachtigden], en verweerder, vertegenwoordigd door mr. P. Helmus, ambtenaar van de gemeente, en drs. K. van Bommel, gemachtigde, zijn verschenen.
Voorts is [partij] daar gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Verzoekster heeft met betrekking tot de productie van geperste diervoeders betoogd dat verweerder ten onrechte de bijzondere regeling voor mengvoederfabrieken uit de Nederlandse Emissie Richtlijn Lucht buiten toepassing heeft gelaten. Voorts heeft verzoekster betoogd dat verweerder ten onrechte de voorschriften 8.1.1, 9.3.4 en 18.4.6 aan de vergunning heeft verbonden en dat in het dictum van het bestreden besluit ten onrechte naar de voorschriften 7.2.1 en 7.2.2 wordt verwezen.
2.3. Gebleken is dat verzoekster geen bezwaar heeft tegen de aan de vergunning verbonden geurimmissienormen, maar tegen de omstandigheid dat, ten gevolge van het buiten toepassing laten van de eerder genoemde bijzondere regeling, voor de vaststelling van de emissie die vrijkomt bij de productie van geperste diervoerders geen gebruik kan worden gemaakt van het daarin genoemde rekenprogramma ‘geurnorm 3.0’. Ter zitting heeft verweerder echter gesteld dat de desbetreffende emissie kan worden berekend met behulp van dezelfde kengetallen als waarvan in het rekenprogramma ‘geurnorm 3.0’ wordt uitgegaan.
Voorts heeft verweerder ter zitting gesteld dat hij de voorschriften 8.1.1 en 9.3.4 niet zal handhaven tot de Afdeling in de bodemprocedure uitspraak heeft gedaan en dat thans wordt voldaan aan voorschrift 18.4.6. De verwijzing in het dictum naar de voorschriften 7.2.1 en 7.2.2 berust op een kennelijke verschrijving welke geen gevolgen heeft voor de rechtmatigheid van het bestreden besluit.
Het vorenstaande leidt de Voorzitter tot het oordeel dat met het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening geen spoedeisend belang is gemoeid.
2.4. Gelet hierop wijst de Voorzitter het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. Th.G. Drupsteen, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. P.A. de Vink, ambtenaar van Staat.
w.g. Drupsteen w.g. De Vink
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 4 februari 2004
154-399.