200308709/2.
Datum uitspraak: 4 februari 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
de stichting "Stichting Brabantse Milieufederatie", gevestigd te Tilburg,
verzoekster,
het college van burgemeester en wethouders van Zundert,
verweerder.
Bij besluit van 28 oktober 2003, kenmerk 3184, heeft verweerder krachtens de Wet milieubeheer aan [vergunninghouder] een vergunning verleend voor het veranderen van een pluimveehouderij, loonbedrijf, fourage- en mesthandel, en milieustraat op het perceel [locatie] te [plaats], kadastraal bekend gemeente Zundert, sectie […], nummers […] en […]. Dit besluit is op 10 november 2003 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit heeft verzoekster bij brief van 18 december 2003, bij de Raad van State ingekomen op 23 december 2003, beroep ingesteld.
Bij brief van 18 december 2003, bij de Raad van State ingekomen op 23 december 2003, heeft verzoekster de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 22 januari 2004, waar verzoekster, vertegenwoordigd door H.C. Gerringa en C. Havermans, gemachtigden, en verweerder, vertegenwoordigd door C.M.M. Huijbregts, ing. M.J.C.M. van Tilburg en J.L.A.C. Verheijen, ambtenaren van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is vergunninghoudster daar gehoord, vertegenwoordigd door [gemachtigden].
2.1. Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. In artikel 1.1, vierde lid, van de Wet milieubeheer, voorzover hier van belang, is bepaald dat als één inrichting worden beschouwd de tot eenzelfde onderneming of instelling behorende installaties die onderling technische, organisatorische of functionele bindingen hebben en in elkaars onmiddellijke nabijheid zijn gelegen.
2.3. Verzoekster heeft betoogd dat de bij het bestreden besluit vergunde milieustraat geen binding heeft met de pluimveehouderij, het loonbedrijf en de fourage- en mesthandel, nu de milieustraat niet door vergunninghoudster maar door de gemeente Zundert wordt geëxploiteerd.
2.4. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is het volgende gebleken. Een aantal containers en voertuigen van de pluimveehouderij, het loonbedrijf en de fourage- en mesthandel wordt ingezet op de direct naastgelegen milieustraat. De pluimveehouderij, het loonbedrijf en de fourage- en mesthandel enerzijds en de milieustraat anderzijds hebben echter een zelfstandige functie. Gedurende de openingstijden wordt de exploitatie van de milieustraat geheel ter hand genomen door medewerkers van de gemeente Zundert. De betrokkenheid van vergunninghoudster bij de exploitatie van de milieustraat is beperkt tot het neerzetten en het afdekken van de containers en het schoonhouden van het terrein. Een en ander is bovendien contractueel vastgelegd tussen verweerder en vergunninghoudster.
2.5. Bovengenoemde omstandigheden in aanmerking genomen, is er, naar het voorlopig oordeel van de Voorzitter, tussen de pluimveehouderij, het loonbedrijf en de fourage- en mesthandel enerzijds en de milieustraat anderzijds geen sprake van een tot eenzelfde onderneming of instelling behorende installaties die onderling zodanige technische, organisatorische of functionele bindingen hebben dat sprake is van één inrichting in de zin van artikel 1.1, vierde lid, van de Wet milieubeheer. De Voorzitter houdt dan ook rekening met de mogelijkheid dat de Afdeling in de bodemprocedure het bestreden besluit zal vernietigen wegens strijd met dit artikel.
2.6. Gelet hierop ziet de Voorzitter, bij afweging van de betrokken belangen, aanleiding de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen.
2.7. Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Zundert van 28 oktober 2003, kenmerk 3184;
II. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Zundert in de door verzoekster in verband met de behandeling van het verzoek gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 78,76; het bedrag dient door de gemeente Zundert te worden betaald aan verzoekster;
III. gelast dat de gemeente Zundert aan verzoekster het door haar voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht (€ 232,00) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. Th.G. Drupsteen, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. P.A. de Vink, ambtenaar van Staat.
w.g. Drupsteen w.g. De Vink
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 4 februari 2004