200400017/2.
Datum uitspraak: 5 februari 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende de hoger beroepen van onder meer:
1. [verzoekster sub 1]., gevestigd te Sliedrecht,
2. [verzoekster sub 2., gevestigd te Sliedrecht,
tegen de uitspraak van de rechtbank te Dordrecht van 28 november 2003 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Sliedrecht.
Bij besluit van 15 april 2003 heeft het college van burgemeester en wethouders van Sliedrecht (hierna: het college) aan [vergunninghouder] met toepassing van artikel 19, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening vrijstelling en bouwvergunning verleend voor de oprichting van een kantoor met aanvullende kantoorruimten op het perceel, kadastraal bekend gemeente Sliedrecht, sectie […], nummer […], plaatselijk bekend [locatie] te Sliedrecht.
Bij besluit van 15 juli 2003 heeft het college de daartegen onder meer door verzoekers gemaakte bezwaren voor zover deze de motivering betreffen gegrond verklaard en voor het overige ongegrond en het besluit tot verlening van de vrijstelling en de bouwvergunning in aangepaste vorm gehandhaafd.
Bij uitspraak van 28 november 2003, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank te Dordrecht (hierna: de rechtbank), voor zover hier van belang, de daartegen onder meer door verzoekers ingestelde beroepen gegrond verklaard en de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd.
Bij besluit van 5 december 2003 heeft het college, opnieuw beslissend op de bezwaren, het besluit tot verlening van de vrijstelling en de bouwvergunning wederom in aangepaste vorm gehandhaafd.
Tegen dit besluit heeft verzoekster sub 1 bij brief van 22 december 2003 beroep ingesteld bij de rechtbank. Tevens heeft zij de voorzieningenrechter van de rechtbank verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Tegen de uitspraak van de rechtbank van 28 november 2003 hebben onder meer [verzoekster sub 1]. bij brief van 6 januari 2004, bij de Raad van State ingekomen op 7 januari 2004, en verzoeksters sub 2 bij brief van 7 januari 2004, bij de Raad van State ingekomen op 8 januari 2004, hoger beroep ingesteld. Tevens heeft [verzoekster sub 2]. de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Tegen het besluit van 5 december 2003 heeft [verzoekster sub 2]. bij brief van 13 januari 2004 beroep ingesteld bij de rechtbank. Tevens heeft zij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De rechtbank heeft de door [verzoekster sub 1], en [verzoekster sub 2]. ingediende beroep- en verzoekschriften ter behandeling doorgezonden naar de Afdeling.
De Voorzitter heeft de verzoeken ter zitting behandeld op 22 januari 2004, waar [verzoekster sub 1], vertegenwoordigd door mr. A. van Diermen, [verzoekster sub 2], vertegenwoordigd door mr. Th.A.G. Vermeulen, advocaat te ‘s-Hertogenbosch, en het college, vertegenwoordigd door mr. N.S.J. Koeman, H. van Kooten en ing. J.A. Klein, onderscheidenlijk advocaat te Amsterdam, wethouder van de gemeente en ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.
Voorts zijn vergunninghouder, vertegenwoordigd door mr. N.S.J. Koeman, voornoemd, en [partijen] vertegenwoordigd door mr. drs. C.J.W. Tijsseling, advocaat te Veenendaal, daar gehoord.
2.1. Besluiten zijn in het algemeen uitvoerbaar, ook als daartegen een rechtsmiddel is aangewend.
2.2. Ter zitting is gebleken dat de bouwwerkzaamheden, mede in verband met het feit dat de voorzieningenrechter van de rechtbank tot twee keer toe een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening heeft afgewezen, inmiddels in een vergevorderd stadium verkeren.
2.3. Verzoekers hebben onder meer betoogd dat het bouwplan niet in overeenstemming is met het provinciaal planologisch beleid en dat ook het besluit van 5 december 2003 een goede ruimtelijke onderbouwing ontbeert. Mede gelet op hetgeen dienaangaande van de zijde van het college is gesteld en in aanmerking genomen hetgeen overigens door partijen over en weer naar voren is gebracht, wordt onvoldoende grond gezien voor het oordeel dat op voorhand moet worden aangenomen dat de aangevallen uitspraak en het daaropvolgende besluit van het college van 5 december 2003 niet in stand zullen blijven, althans dat uiteindelijk zal blijken dat de vrijstelling en de bouwvergunning niet mochten worden verleend.
2.4. Onder deze omstandigheden wordt geen aanleiding gezien voor het treffen van een voorlopige voorziening.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat evenmin aanleiding.
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. E.D. Boer, ambtenaar van Staat.
w.g. Slump w.g. Boer
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 5 februari 2004