ECLI:NL:RVS:2004:AO3335

Raad van State

Datum uitspraak
2 februari 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200400062/2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • R.W.L. Loeb
  • E.D. Boer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening tegen besluit tot verwijdering van reclameborden door stadsdeel Amsterdam Oud Zuid

In deze zaak heeft het dagelijks bestuur van het stadsdeel Amsterdam Oud Zuid op 21 november 2002 een besluit genomen waarbij verzoekster werd gelast om drie reclameborden, inclusief bevestigingsconstructie, te verwijderen van een gevel van een pand in Amsterdam. Dit besluit werd opgelegd op straffe van een dwangsom wegens overtreding van artikel 40 van de Woningwet. Verzoekster heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het dagelijks bestuur verklaarde dit bezwaar op 11 september 2003 ongegrond. Hierop heeft verzoekster beroep ingesteld bij de voorzieningenrechter van de rechtbank te Amsterdam, die op 24 december 2003 het beroep ongegrond verklaarde. Verzoekster heeft vervolgens hoger beroep ingesteld bij de Raad van State en verzocht om een voorlopige voorziening.

De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft het verzoek op 15 januari 2004 behandeld. Tijdens de zitting was verzoekster vertegenwoordigd door mr. L.P.F. Warnier en een gemachtigde, terwijl het dagelijks bestuur werd vertegenwoordigd door mr. J. de Groot. De Voorzitter overwoog dat besluiten in het algemeen uitvoerbaar zijn, ook als daartegen een rechtsmiddel is aangewend, vooral wanneer de rechter in eerste aanleg het besluit heeft getoetst en het beroep ongegrond heeft verklaard.

Verzoekster stelde dat het opvolgen van de last tot inkomstenderving zou leiden, maar de Voorzitter concludeerde dat er geen aanwijzingen waren dat verzoekster in een financiële noodsituatie zou komen. Gelet op deze overwegingen werd het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 2 februari 2004.

Uitspraak

200400062/2.
Datum uitspraak: 2 februari 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:
[verzoekster], gevestigd te [plaats],
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank te Amsterdam van 24 december 2003 in het geding tussen:
verzoekster
en
het dagelijks bestuur van het stadsdeel Amsterdam Oud Zuid van de gemeente Amsterdam.
1. Procesverloop
Bij besluit van 21 november 2002 heeft het dagelijks bestuur van het stadsdeel Amsterdam Oud Zuid van de gemeente Amsterdam (hierna: het dagelijks bestuur) verzoekster op straffe van een dwangsom gelast om drie reclameborden met hun volledige bevestigingsconstructie, inclusief alle montageonderdelen, zoals aangebracht op een geveldeel van het pand [locatie] te [plaats], te verwijderen en verwijderd te houden.
Bij besluit van 11 september 2003 heeft het het daartegen door verzoekster gemaakte bezwaar ongegrond verklaard, met dien verstande dat daarbij is overwogen dat de last is opgelegd wegens overtreding van artikel 40 van de Woningwet.
Bij uitspraak van 24 december 2003, verzonden op dezelfde dag, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank te Amsterdam (hierna: de voorzieningenrechter) het daartegen door verzoekster ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft verzoekster bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 5 januari 2004, hoger beroep ingesteld. Tevens heeft zij de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 15 januari 2004, waar verzoekster, vertegenwoordigd door mr. L.P.F. Warnier en [gemachtigde], en het dagelijks bestuur, vertegenwoordigd door mr. J. de Groot, medewerker van het stadsdeel, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Besluiten zijn in het algemeen uitvoerbaar, ook als daartegen een rechtsmiddel is aangewend. Dit geldt temeer, indien, zoals in dit geval, de rechter in eerste aanleg het besluit heeft getoetst en het daartegen ingestelde beroep ongegrond heeft geoordeeld.
2.2. In hetgeen verzoekster naar voren heeft gebracht is geen aanleiding te vinden voor het oordeel dat op voorhand moet worden aangenomen dat de aangevallen uitspraak in de bodemprocedure niet in stand zal blijven, althans dat uiteindelijk zal blijken dat verzoekster de last niet mocht worden opgelegd.
2.3. Voorts is van de zijde van verzoekster ter toelichting van haar verzoek ter zitting verklaard dat, als zij hangende het hoger beroep aan de last gevolg moet geven, dit bij haar tot inkomstenderving zal leiden. Aan het verzoek is aldus louter een financieel belang ten grondslag gelegd. Gesteld noch gebleken is dat verzoekster als gevolg van de gestelde inkomstenderving in een financiële noodsituatie zal komen te verkeren.
2.4. Gelet op het vorenstaande, dient het verzoek te worden afgewezen.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. E.D. Boer, ambtenaar van Staat.
w.g. Loeb w.g. Boer
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 2 februari 2004
201.