200301198/1.
Datum uitspraak: 11 februari 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
de vennootschap onder firma "v.o.f. De Kokkelvisser", gevestigd te Yerseke,
appellante,
de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij (thans: de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit).
Bij besluit van 11 november 2002 heeft verweerder het verzoek van appellante om vergoeding van de schade geleden door het niet kunnen rapen van mosselzaad in staatsnatuurmonument “Waddenzee II” van het najaar van 1999 tot en met het najaar van 2002, afgewezen.
Bij besluit van 16 januari 2003, verzonden op deze datum, heeft verweerder het hiertegen gemaakte bezwaar voor wat betreft het niet kunnen rapen mosselen in 1999 gegrond verklaard en heeft hij een schadevergoeding van € 14.294,08 en een vergoeding van € 3.456,14 aan wettelijke rente toegekend. Voor het overige heeft verweerder de tegen het besluit gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft appellante bij brief van 25 februari 2003, bij de Raad van State ingekomen op 26 februari 2003, beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 14 april 2003.
Bij brief van 13 mei 2003 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft een deskundigenbericht uitgebracht, gedateerd
16 september 2003. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld daarop te reageren.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 januari 2004, waar appellante, vertegenwoordigd door J.M. Schot en mr. E.S. van Aken, advocaat te Zierikzee, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. M. Nagel en M. van Goor, ambtenaren ten departemente, zijn verschenen.
2.1. Op 3 augustus 1999 heeft appellante een aanvraag ingediend voor het verlenen van een vergunning op grond van artikel 12 van de Natuurbeschermingswet voor het handmatig rapen van mosselzaad in staatsnatuurmonument “Waddenzee II”. Verweerder heeft bij besluit van 26 oktober 1999 geweigerd deze vergunning te verlenen.
Het door appellante tegen dit besluit gemaakte bezwaar heeft verweerder bij besluit van 30 december 1999 ongegrond verklaard.
De Afdeling heeft het beroep van appellante tegen dit besluit bij uitspraak van 10 mei 2001, no. 200000760/1, gegrond verklaard en het besluit van verweerder vernietigd.
Op 19 juni 2001 heeft verweerder het bezwaar van appellante alsnog gegrond verklaard en de gevraagde vergunning verleend. In de vergunning werd onder meer als voorwaarde opgenomen dat appellante van de vergunning geen gebruik mag maken in de zogenoemde voedselarme jaren.
Tegen dit besluit werd beroep ingesteld. Bij uitspraak van 17 juli 2002, no. 200103804/1, heeft de Afdeling dit beroep ongegrond verklaard.
2.2. Appellante stelt in beroep dat de door verweerder toegekende schadevergoeding voor 1999 te laag is en dat haar verzoek om schadevergoeding voor de jaren 2000 en 2001 ten onrechte is afgewezen.
2.3. Verweerder stelt zich op het standpunt dat, nu vaststaat dat zijn besluit van 30 december 1999 onrechtmatig was, appellante in beginsel recht heeft op een schadevergoeding voor de jaren 1999 en 2000. Hij heeft voorts overwogen dat indien in 1999 een vergunning aan appellante zou zijn verleend, hierin de voorwaarde zou zijn opgenomen dat de vergunning niet mag worden gebruikt in voedselarme jaren. Verweerder is dan ook van mening dat voor de voedselarme jaren, waarin appellante geen gebruik van haar vergunning zou hebben kunnen maken, geen recht op schadevergoeding bestaat.
Op grond van inventarisaties door het Nederlands Instituut voor Visserij Onderzoek (RIVO) stelt verweerder vast dat in 1999 geen sprake was van een voedselarm jaar en dat aan appellante voor wat betreft dit jaar een schadevergoeding moet worden toegekend. Hij stelt deze vergoeding vast op ƒ 70,00 (de prijs per mosselton in guldens) x 450 mosselton (de hoeveelheid mosselen die appellante maximaal mocht rapen) = ƒ 31.500,00
(€ 14.294,08).
Op grond van de inventarisaties van het RIVO in 2000 is verweerder van mening dat dit jaar een voedselarm jaar was. Appellante had in 2000 dan ook geen gebruik van haar vergunning kunnen maken. Het risico dat de appellante in de voedselarme jaren geen gebruik van de vergunning kan maken, dient volgens verweerder voor haar rekening te blijven. Hij is daarom van mening dat appellante voor wat betreft dit jaar geen recht op een schadevergoeding heeft.
De schade in het jaar 2001 is volgens verweerder niet ontstaan door een onrechtmatige gedraging van zijn kant. Deze is veroorzaakt doordat de vergunning van rechtswege werd geschorst nadat tegen het verlenen van deze vergunning bij de nieuwe beslissing op bezwaar beroep was ingesteld. Verweerder is van mening dat deze schade voor rekening van appellante dient te blijven.
2.4. Over de schadevergoeding voor het jaar 1999 overweegt de Afdeling het volgende.
In haar verzoek om schadevergoeding van 7 augustus 2002 stelt appellante dat de hoogte van de geleden schade in 1999 € 55,00 per mosselton bedraagt. Bij dit verzoek voegt appellante geen bewijsstukken waarmee zij de gestelde hoogte van de prijs per mosselton in 1999 motiveert. Ook in de bezwaarfase overlegt appellante geen stukken waaruit de hoogte van de prijs per mosselton in 1999 blijkt.
Verweerder stelt de vergoeding voor het niet kunnen rapen van mosselzaad in 1999 vast op € 31,76 per mosselton. Hij baseert de hoogte van dit bedrag op intern bij hem bekende informatie en op door hem ingewonnen informatie bij een visserijbedrijf. Blijkens een factuur van dit bedrijf werd op 17 juni 1999 ƒ 0,70 (= € 0,31) per kilo mosselzaad in rekening gebracht.
Appellante stelt dat de hoogte van dit bedrag onjuist is en overlegt als bijlagen bij haar beroepschrift ter onderbouwing van haar stelling drie facturen.
Eén van deze facturen, zo constateert de Afdeling, dateert weliswaar van 1999, maar betreft Duitse mosselen. Op de factuur wordt bovendien niet vermeld of het mosselzaad betreft. De andere twee facturen gaan over respectievelijk Duitse en Deense consumptiemosselen en zijn niet van 1999, maar van 2000 en 2001. De facturen die appellante overlegde als reactie op het deskundigenbericht hebben evenmin betrekking op het jaar 1999 en voor een deel van deze facturen kan niet worden vastgesteld of zij mosselzaad betreffen.
Gelet op het deskundigenbericht en het verhandelde ter zitting is de Afdeling van oordeel dat de waarde van mosselzaad of kleine halfwasmosselen in 1999 niet op grond van de door appellante overgelegde facturen kan worden vastgesteld. Deze stukken bieden geen grond voor de stelling van appellante dat de door verweerder gebruikte prijs per kilo mosselzaad onjuist is. Ook overigens is niet gebleken is dat verweerder zich bij het nemen van zijn besluit niet op de door hem ingewonnen informatie heeft kunnen baseren.
2.5. Over de schadevergoeding voor het jaar 2000 overweegt de Afdeling het volgende.
Tussen partijen is in geschil of 2000 op basis van de inventarisaties van het RIVO kan worden aangemerkt als een voedselarm jaar en of verweerder in verband hiermee terecht geen schadevergoeding over dit jaar heeft toegekend.
Op grond van het beleid van verweerder neergelegd in de Structuurnota Zee- en Kustvisserij is sprake van een voedselarm jaar als de hoeveelheid kokkels of mosselen kleiner is dan de gezamenlijke behoefte van de hierop foeragerende vogels en de visserij. De vaststelling of sprake is van een voedselarm jaar wordt gedaan op grond van een voor- en najaarsinventarisatie door het RIVO. In het voorjaar wordt onderzoek verricht naar de aanwezige hoeveelheid mosselen. In het najaar wordt opnieuw een inventarisatie uitgevoerd. Indien op basis van de najaarsinventarisatie blijkt dat het mosselbestand beduidend groter is dan de behoefte van vogels en vissers samen, wordt de eerder getrokken conclusie dat sprake is van een voedselarm jaar herzien.
De gezamenlijke behoefte van vogels en visserij bedraagt 16,52 miljoen kilo netto.
Uit de door het RIVO uitgevoerde voor- en najaarsinventarisatie in 2000 blijkt dat in dit jaar het totale netto mosselbestand zowel in het voorjaar als in het najaar ongeveer 10 miljoen kilo bedroeg. De Afdeling is van oordeel dat verweerder zich op basis van deze cijfers en gelet op zijn beleid ter zake, welk beleid appellante niet heeft bestreden, terecht op het standpunt heeft gesteld dat 2000 een voedselarm jaar was en dat appellante in dit jaar geen gebruik van haar vergunning had kunnen maken. Het verzoek van appellante om schadevergoeding over dit jaar heeft verweerder dan ook op goede gronden afgewezen.
2.6. Over de schadevergoeding voor het jaar 2001 overweegt de Afdeling het volgende.
Zoals hiervoor reeds vermeld, heeft verweerder op 19 juni 2001 aan appellante alsnog een vergunning verleend voor het rapen van mosselzaad in staatsnatuurmonument “Waddenzee II”. Tegen dit besluit stelden de Vereniging tot Behoud van de Waddenzee en de Nederlandse Vereniging tot Bescherming van Vogels beroep in.
Ingevolge artikel 19, tweede lid, van de Natuurbeschermingswet werd de werking van de vergunning van appellante opgeschort totdat op dit beroep was beslist.
Naar het oordeel van de Afdeling vloeit de door appellante gestelde schade voort uit artikel 19, tweede lid, van de Natuurbeschermingswet, dat voorziet in een opschortende werking van rechtswege indien tegen het verlenen van een vergunning beroep wordt ingesteld. Deze gestelde schade van appellante kan daarom niet rechtstreeks aan het genoemde besluit van verweerder worden toegerekend.
2.7. Gelet op het vorenstaande is het beroep van appellante ongegrond.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, Voorzitter, en mr. J.G.C. Wiebenga en mr. P.C.E. van Wijmen, Leden, in tegenwoordigheid van mr. C.M. Nollen, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Buuren w.g. Nollen
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 11 februari 2004