200303385/1 en 200303386/1.
Datum uitspraak:11 februari 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
het college van burgemeester en wethouders van Dongeradeel,
appellant,
tegen de uitspraken van de rechtbank te Leeuwarden van 18 april 2003 in de gedingen tussen:
[verzoeker], wonend te [woonplaats],
Bij besluit van 6 september 2001 heeft appellant (hierna: het college) een verzoek van - thans wijlen - [verzoeker] om handhavend tegen het gebruik van het pand Fellingen 1 tot en met 11 te Holwerd (hierna: het pand) voor de huisvesting van alleenstaande minderjarige asielzoekers (hierna: ama’s) op te treden afgewezen.
Bij besluit van 12 februari 2002 heeft het college het daartegen door [verzoeker] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij besluit van 5 maart 2002 heeft het college aan Woningcorporatie Dongeradeel (hierna: de Woningcorporatie) bouwvergunning verleend voor het bij het pand voegen van de woning op het perceel Ale Tun 45 te Holwerd (hierna: het perceel).
Bij besluit van 13 augustus 2002 heeft appellant het daartegen door [verzoeker] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak in zaak reg.nr. 02/332 WW44 van 18 april 2003, verzonden op die dag, heeft de rechtbank te Leeuwarden (hierna: de rechtbank) het tegen voormeld besluit van 12 februari 2002 door [verzoeker] ingestelde beroep gegrond verklaard en dat besluit vernietigd.
Bij uitspraak in zaak reg.nr. 02/1055 WW44 van dezelfde datum, ook verzonden op die dag, heeft de rechtbank het tegen voormeld besluit van 13 augustus 2002 door [verzoeker] ingestelde beroep gegrond verklaard, ook dat besluit vernietigd, het besluit van 5 maart 2002 tot verlening van bouwvergunning herroepen en de bouwvergunning alsnog geweigerd.
Deze uitspraken zijn aangehecht.
Tegen deze uitspraken heeft het college bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 26 mei 2003, hoger beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 7 juli 2003. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 17 juli 2003 heeft mr. G.J.R. Lutje Schipholt, gemachtigde van [verzoeker], medegedeeld dat deze op 7 juli 2003 is overleden en de procedure wordt voortgezet door zijn [rechtsopvolger].
Na afloop van het vooronderzoek zijn nader stukken ontvangen van het college, [rechtsopvolger] en de Woningcorporatie. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De Afdeling heeft de zaken gevoegd en ter zitting gevoegd behandeld op 22 december 2003, waar het college, vertegenwoordigd door D. Keegstra, ambtenaar van de gemeente, en [rechtsopvolger], vertegenwoordigd door mr. G.J.R. Lutje Schipholt, voornoemd, en D. van der Scheer, zijn verschenen. Voorts is daar de Woningcorporatie gehoord, vertegenwoordigd door haar directeur W.G.M. Wegens en mr. J.M.H. van den Mosselaar, advocaat te Best.
2.1. Na de verbouwing van het pand van zes appartementen tot één woonruimte, waarvoor het college bij besluit van 1 mei 2000 aan de Woningcorporatie bouwvergunning heeft verleend, heeft de Stichting Noordelijke Opvang Minderjarige Asielzoekers te Leeuwarden (hierna: de stichting NOMAs) het pand in gebruikgenomen voor de huisvesting van twaalf tot vijftien ama’s in de leeftijd van 5-14 jaar onder professionele begeleiding.
2.2. Ter zitting is gebleken dat met ingang van 24 december 2003 geen ama’s meer in het pand zijn ondergebracht, zodat geen sprake meer is van het gebruik, als waartegen [verzoeker] om handhaving heeft verzocht.
2.3. Desgevraagd heeft het college ter zitting gesteld nog belang te hebben bij het hoger beroep, omdat niet valt uit te sluiten dat het opnieuw voor de vraag komt te staan of het pand voor groepsbewoning mag worden gebruikt.
2.4. Dat betoog faalt. In deze procedure is alleen de huisvesting van ama’s in het pand aan de orde. Gesteld noch gebleken is dat binnen afzienbare tijd gebruik van het pand daarvoor opnieuw aan de orde zal kunnen komen. Nu geen ander belang is gesteld, moet het hoger beroep bij gebrek aan processueel belang niet-ontvankelijk worden verklaard.
2.5. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan “Holwerd – De Fellingen” rust op het perceel de bestemming “Woonhuizen, klasse A”. Ingevolge artikel 3, lid A, van de desbetreffende planvoorschriften zijn de op de plankaart als zodanig aangewezen gronden bestemd voor woonhuizen met de daarbij behorende bijgebouwen, tuinen of erven, andere bouwwerken en andere werken.
Ingevolge artikel 1, aanhef en onder 7, van die voorschriften wordt onder ‘woonhuis’ een gebouw verstaan dat één woning omvat, dan wel twee of meer geheel of gedeeltelijk boven- of achterelkaar gelegen woningen. Onder ‘woning’ wordt ingevolge het bepaalde onder 8 van dat artikel verstaan een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor niet-recreatieve bewoning, door één afzonderlijk huishouden.
2.6. Het betoog dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het gebruik, waarop het bouwplan is gericht, niet past binnen de voormelde bestemming faalt. De woongroep van ama’s vormt geen huishouden in de gewone zin van dat woord en is daarmee ook niet op één lijn te stellen, omdat zomin sprake is van continuïteit in de samenstelling ervan, als van onderlinge verbondenheid.
Nu het gebruik, waarop het vergunde bouwplan was gericht, niet past binnen de bestemming, heeft de rechtbank terecht overwogen dat de bouwvergunning moest worden geweigerd.
2.7. De uitspraak moet worden bevestigd.
2.8. Als de in het ongelijk gestelde partij moet het college op na te melden wijze worden veroordeeld in de proceskosten van [rechtsopvolger].
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep in zaak nr. 200303385/1 niet-ontvankelijk;
II. bevestigt de uitspraak van 18 april 2003 in zaak nr. 200303386/1;
III. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Dongeradeel tot vergoeding van de bij [rechtsopvolger] in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 644,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de gemeente Dongeradeel aan haar te worden betaald.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, Voorzitter,en mr. P.A. Offers en mr. H.G. Lubberdink , Leden, in tegenwoordigheid van mr. D. Haan, ambtenaar van Staat.
w.g. Loeb w.g. Haan
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 11 februari 2004