200303838/1.
Datum uitspraak: 11 februari 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
het college van gedeputeerde staten van Gelderland,
verweerder.
Bij besluit van 12 december 2002 heeft de gemeenteraad van Gorssel, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 19 november 2002, het bestemmingsplan “Buitengebied 1987, herziening 2002-2, kwekerij Kapeldijk” vastgesteld.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 31 maart 2003, nr. RE2003.2436, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 13 juni 2003, bij de Raad van State ingekomen op 16 juni 2003, beroep ingesteld.
Bij brief van 9 september 2003 heeft verweerder meegedeeld dat het beroepschrift geen aanleiding geeft tot het maken van opmerkingen.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 januari 2004, waar appellant, vertegenwoordigd door [gemachtigde], en verweerder, vertegenwoordigd door mr. S. Sprokkereef, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts is daar gehoord de gemeenteraad van Gorssel, vertegenwoordigd door drs. G.C.J. Slabbekoorn, ambtenaar van de gemeente Gorssel.
2.1. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerder de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast.
2.2. Het plan voorziet in de uitbreiding van de (boom)kwekerij op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel). Het betreft een uitbreiding van 1,55 hectare ten behoeve van teelt in tunnelkassen door middel van een herziening van het plandeel met de bestemming “Agrarisch gebied met visueel-ruimtelijke en/of cultuurhistorische en/of ecologische waarden (N-variant)” in de bestemming ”Bedrijfsbebouwing” met bestemmingscategorie II: landelijke bedrijven. Bij het bestreden besluit heeft verweerder aan het plan goedkeuring onthouden.
2.3. Appellant stelt in beroep dat verweerder ten onrechte goedkeuring aan het plan heeft onthouden. Hij heeft hiertoe aangevoerd dat het plan niet in strijd is met het Streekplan Gelderland 1996 (hierna: het streekplan) en dat zijn bedrijf ingepast kan worden in het landschap.
2.4. De gemeenteraad heeft zich op het standpunt gesteld dat uitbreiding noodzakelijk is om de continuïteit van het bedrijf voor de toekomst te waarborgen.
2.5. Verweerder is er van uitgegaan dat het plangebied ligt in een gebied dat in het streekplan is aangeduid als “landelijk gebied B”.
Hij heeft zich op het standpunt gesteld dat een uitbreiding van tunnelkassen met een oppervlakte van 1,55 hectare niet gezien wordt als teeltondersteuning, maar als teelt in tunnelkassen als zodanig. Bovendien heeft verweerder de tunnelkassen met een hoogte van 3,50 meter wat betreft ruimtelijke uitstraling gelijk gesteld met glazen kassen en heeft hij het plan getoetst aan het provinciale beleid met betrekking tot kassenbouw. Verweerder heeft het plan in strijd met een goede ruimtelijke ordening geacht.
2.6. De Afdeling overweegt dat ter zitting vast is komen te staan dat het plangebied ligt in een gebied dat in het streekplan is aangeduid als “landelijk gebied B”.
Niet in geschil is dat appellant thans 0,75 hectare van zijn perceel, dat een totale oppervlakte heeft van 2,3 hectare, in gebruik heeft ten behoeve van teelt in tunnelkassen.
Het plan maakt het mogelijk dat ook het andere, en tevens grootste, deel van het perceel ingericht wordt ten behoeve van teelt in tunnelkassen.
Het standpunt van verweerder dat tunnelkassen die voor mensen toegankelijk zijn en die een hoogte van 3,50 meter kunnen aannemen, wat betreft functie en ruimtelijke uitstraling vergelijkbaar zijn met glazen kassen en dat derhalve het beleid met betrekking tot glastuinbouw op het plan van toepassing is, acht de Afdeling niet onredelijk. Verweerder heeft ter zitting opgemerkt dat dit niet uitsluit dat op tunnelkassen die lager zijn, het beleid met betrekking tot glastuinbouw niet van toepassing is.
Volgens het in het streekplan neergelegde beleid is nieuwvestiging van glastuinbouw buiten de gebieden Knooppunt Nijmegen-Arnhem en Bommelerwaard in zijn algemeenheid uitgesloten. De Afdeling acht dit beleid niet onredelijk. Vast staat dat het plangebied buiten deze in het streekplan beschreven gebieden ligt.
Voorzover appellant heeft aangevoerd dat het plan geen betrekking heeft op de nieuwvestiging van een bedrijf, maar op de uitbreiding van zijn reeds bestaande bedrijf, overweegt de Afdeling als volgt.
Het vorige plan maakte teeltondersteuning in tunnelkassen op een deel van het perceel mogelijk.
Nu het aan de orde zijnde plan voorziet in de mogelijkheid dat het gehele perceel met een oppervlakte van 2,3 hectare wordt ingericht ten behoeve van teelt in tunnelkassen en het bedrijf niet over andere gronden beschikt, is naar het oordeel van de Afdeling geen sprake meer van teeltondersteuning. Dit in aanmerking nemende acht de Afdeling het standpunt van verweerder dat in dit geval niet het beleid met betrekking tot uitbreiding van een bedrijf, maar het beleid met betrekking tot nieuwvestiging van een bedrijf van toepassing is, niet onredelijk.
Gelet hierop is de Afdeling van oordeel dat verweerder terecht het standpunt heeft ingenomen dat het plan in strijd is met het streekplan.
Het beroep van appellant geeft geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder in dit geval niet aan zijn beleid heeft kunnen vasthouden.
Gelet hierop ziet de Afdeling in hetgeen appellant heeft aangevoerd geen grond voor het oordeel dat verweerder zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan op dit punt strijdt met een goede ruimtelijke ordening.
2.7. In hetgeen appellant heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerder terecht goedkeuring heeft onthouden aan het plan.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.C.K.W. Bartel, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. B. Klein Nulent, ambtenaar van Staat.
w.g. Bartel w.g. Klein Nulent
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 11 februari 2004