ECLI:NL:RVS:2004:AO3408

Raad van State

Datum uitspraak
11 februari 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200304964/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake bouwvergunning voor zomerwoningen in Alkemade

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de Regionaal Inspecteur van de VROM-Inspectie Regio Zuid-West tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 14 april 2003. De zaak betreft een bouwaanvraag voor het oprichten van 74 zomerwoningen op een perceel in de gemeente Alkemade. Het college van burgemeester en wethouders van Alkemade had op 27 juni 2001 aan de vergunninghouder medegedeeld dat de bouwaanvraag op een formeel punt afwijkt van het geldende bestemmingsplan, waardoor de afgifte van de bouwvergunning niet zonder meer kon plaatsvinden. Het college verklaarde het bezwaar van de vergunninghouder tegen deze afwijzing op 15 februari 2002 niet-ontvankelijk.

De rechtbank verklaarde op 14 april 2003 het beroep van de Regionaal Inspecteur niet-ontvankelijk, waarop de inspecteur hoger beroep instelde. Tijdens de zitting op 5 januari 2004 werd de zaak behandeld, waarbij de inspecteur werd vertegenwoordigd door mr. W.J.A. Vellekoop en het college door mr. G.J.I.M. Seelen, A.H. Meerburg, C.W. Uittenboogaard, J.J. Démoed en J.H.M. Berends. De vergunninghouder was vertegenwoordigd door mr. F.H.A.M. Thunnissen en J.P. van Rijn.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde dat de rechtbank de zaak ten onrechte niet-ontvankelijk had verklaard, maar dat de inspecteur geen belang meer had bij een inhoudelijke beoordeling van het hoger beroep, omdat het bouwplan inmiddels was afgewezen. De Afdeling verklaarde het hoger beroep niet-ontvankelijk en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin op 11 februari 2004.

Uitspraak

200304964/1.
Datum uitspraak: 11 februari 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de Regionaal Inspecteur van de VROM-Inspectie Regio Zuid-West, gevestigd te Rotterdam,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 14 april 2003 in het geding tussen:
appellant
en
het college van burgemeester en wethouders van Alkemade.
1. Procesverloop
Bij brief van 27 juni 2001 heeft het college van burgemeester en wethouders van Alkemade (hierna: het college) aan [vergunninghouder] medegedeeld dat de door haar ingediende bouwaanvraag op een formeel punt afwijkt van het geldende bestemmingsplan en dat daarom niet zonder meer kan worden overgegaan tot de afgifte van de gevraagde bouwvergunning.
Bij besluit van 15 februari 2002 heeft het college het daartegen door [vergunninghouder] gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 14 april 2003, verzonden op 17 april 2003, heeft de rechtbank 's-Gravenhage (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 26 mei 2003, bij de Raad van State ingekomen op 27 mei 2003, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 15 september 2003 heeft het college van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 januari 2003, waar appellant, vertegenwoordigd door mr. W.J.A. Vellekoop, en het college, vertegenwoordigd door mr. G.J.I.M. Seelen, advocaat te Leiden, A.H. Meerburg, burgemeester, C.W. Uittenboogaard, wethouder, J.J. Démoed en J.H.M. Berends, ambtenaren der gemeente en drs. D.J. Verhaak, R.B.O.I., zijn verschenen. Daar is ook gehoord [vergunninghouder], vertegenwoordigd door mr. F.H.A.M. Thunnissen, advocaat te Den Haag en J.P. van Rijn.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 46, eerste lid, van de Woningwet (oud) beslissen burgemeester en wethouders omtrent een aanvraag om bouwvergunning binnen dertien weken na de dag waarop zij de aanvraag hebben ontvangen.
Ingevolge artikel 46, vierde lid, van de Woningwet (oud) is de bouwvergunning van rechtswege verleend indien burgemeester en wethouders niet voldoen aan het eerste lid.
2.2. De brief van 27 juni 2001 heeft betrekking op de aanvraag om een bouwvergunning voor het oprichten van 74 zomerwoningen op het perceel [locatie] te [plaats], gemeente Alkemade (hierna: het bouwplan). Bij de bestreden beslissing op bezwaar heeft het college geoordeeld dat de brief van 27 juni 2001 geen besluit is in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). Appellant heeft in beroep betoogd dat de brief wel een besluit is in de zin van artikel 1:3 van de Awb, zodat binnen de in artikel 46, eerste lid, van de Woningwet neergelegde termijn een besluit is genomen op de aanvraag om bouwvergunning en gelet op artikel 46, vierde lid, van de Woningwet geen bouwvergunning van rechtswege is ontstaan. Het beroep is door de rechtbank wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk verklaard.
2.3. Appellant betoogt in hoger beroep dat de rechtbank zijn beroep ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. Nu de Afdeling in haar uitspraak van heden in de zaak met no. 200303347/1 heeft geoordeeld dat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan en derhalve geen bouwvergunning van rechtswege is ontstaan, heeft appellant echter geen belang meer bij een inhoudelijke beoordeling van het hoger beroep. Dat appellant griffierecht heeft betaald, zoals hij ter zitting nog heeft aangevoerd, is onvoldoende om procesbelang aan te nemen.
2.4. Het hoger beroep is niet-ontvankelijk.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, Voorzitter, en mr. F.P. Zwart en mr. B.J. van Ettekoven, Leden, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Meurs-Heuvel, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Buuren w.g. Van Meurs-Heuvel
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 11 februari 2004
47-398.