ECLI:NL:RVS:2004:AO3880

Raad van State

Datum uitspraak
18 februari 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200206844/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek
  • J.H.B. van der Meer
  • J.A.M. van Angeren
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Subsidievaststelling gezondheidscentra en toepassing van het kasstelsel

In deze zaak gaat het om de subsidievaststelling voor verschillende gezondheidscentra door het College voor zorgverzekeringen. Bij besluiten van 31 oktober 2000 werd de subsidie voor het jaar 1999 vastgesteld op basis van het Besluit subsidiëring gezondheidscentra. De stichting 'Stichting Zorggroep Almere', appellante in deze procedure, heeft bezwaar gemaakt tegen de subsidievaststelling en beroep ingesteld bij de Raad van State. De zaak werd behandeld op 2 december 2003, waarbij de appellante werd vertegenwoordigd door mr. S. Pront-van Bommel en A.J.M. Loogman, en de verweerder door mr. J. Hallie en drs. R.H.P. Vosjan.

De appellante betoogde dat bij de subsidieaanvraag een exploitatierekening was ingediend die een kostenpost voor vakantiegelden en vakantiedagen bevatte, welke volgens haar verschuldigd waren op basis van de opgebouwde vakantierechten. De appellante stelde dat het College bij de subsidievaststelling het baten-lastenstelsel had moeten toepassen in plaats van het kasstelsel. Het College heeft echter de reserveringen voor vakantiegeld en vakantiedagen buiten beschouwing gelaten, omdat alleen daadwerkelijk gemaakte kosten ten laste van de exploitatie konden worden gebracht.

De Raad van State oordeelde dat de handelwijze van het College niet in strijd was met het Besluit. Het artikel 10, achtste lid, van het Besluit vereist dat bij de samenstelling van de jaarrekening een bestendige gedragslijn wordt gevolgd. De Raad concludeerde dat de ingediende jaarrekening voor 1999 niet voldeed aan de vereisten van het Besluit, omdat deze afweek van de eerder overgelegde begroting en de systematiek die in voorgaande jaren was gehanteerd. De Raad verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

200206844/1.
Datum uitspraak: 18 februari 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
de stichting “Stichting Zorggroep Almere”, gevestigd te Almere,
appellante,
en
het College voor zorgverzekeringen,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluiten van 31 oktober 2000 heeft verweerder voor de gezondheidscentra De Haak, Oost, West, De Spil, De Schakel, Opmaat, De Notekraker, Archipel, De Molenwiek, De Bouwmeester, De Binder, Prisma, De Waterwijk, De Driehoek, De Boog, Filmwijk en Parkwijk de subsidie voor het jaar 1999 vastgesteld op grond van het Besluit subsidiëring gezondheidscentra (hierna: het Besluit).
Bij besluiten van 8 februari 2001 heeft verweerder de besluiten van
31 oktober 2000 herzien en de subsidie voor het jaar 1999 opnieuw vastgesteld.
Bij besluit van 18 november 2002 heeft verweerder - voorzover hier van belang - het door appellante tegen de subsidievaststelling voor het jaar 1999 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft appellante bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 20 december 2002, beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 31 januari 2003.
Bij brief van 28 maart 2003 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 december 2003, waar appellante, vertegenwoordigd door mr. S. Pront-van Bommel, advocaat te Utrecht, en A.J.M. Loogman, werkzaam bij PricewaterhouseCoopers Accountants N.V. te Utrecht, en verweerder, vertegenwoordigd door
mr. J. Hallie en drs. R.H.P. Vosjan, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Appellante voert aan dat zij bij haar subsidieaanvraag een exploitatierekening heeft ingediend met een overzicht van baten en lasten voor het jaar 1999. Dat overzicht bevatte een kostenpost met betrekking tot vakantiegelden en vakantiedagen die weliswaar nog niet waren uitbetaald in het jaar 1999, maar die naar de wijze van zien van appellante wel verschuldigd waren als gevolg van de door de werknemers in de maanden juni tot en met december 1999 opgebouwde vakantierechten. Zij betoogt dat verweerder bij het vaststellen van de subsidie met betrekking tot de verzilvering en reservering van deze opgebouwde rechten het baten-lastenstelsel had moeten toepassen, in plaats van het kasstelsel.
2.2. Verweerder heeft de reserveringen voor vakantiegeld en vakantiedagen buiten beschouwing gelaten op grond van de overweging dat alleen de daadwerkelijk gemaakte kosten ten laste van de exploitatie kunnen worden gebracht (het zogenoemde kasstelsel).
2.3. Anders dan appellante betoogt is de handelwijze van verweerder niet in strijd met het Besluit.
Ingevolge artikel 10, achtste lid, van het Besluit, zoals dat in 1999 luidde, wordt bij de samenstelling van de jaarrekening een bestendige gedragslijn gevolgd. De jaarrekening wordt ingericht overeenkomstig de voorschriften en aanwijzingen van de Ziekenfondsraad, de rechtsvoorganger van verweerder. Appellante is in 1999 ontstaan na een fusie tussen Stichting Eerstelijns Voorzieningen Almere (hierna: Stichting EVA) en Stichting Delta.
De Stichting EVA werd gesubsidieerd op grond van het Besluit, terwijl de subsidie ten behoeve van de Stichting Delta berust op de Algemene wet bijzondere ziektekosten (hierna: AWBZ). De fusie brengt geen wijziging in de grondslag van de subsidiëring van onder appellante ressorterende gezondheidscentra.
Ter zitting is komen vast te staan dat in de jaren voorafgaande aan 1999 door de Stichting EVA steeds een jaarrekening ten behoeve van de subsidieaanvraag is overgelegd die gebaseerd was op het kasstelsel overeenkomstig de voorschriften en aanwijzingen van de Ziekenfondsraad. De ingediende jaarrekening met betrekking tot 1999 wijkt niet alleen af van de eerder overgelegde begroting voor het jaar 1999 op basis waarvan de subsidievoorschotten zijn verleend, maar ook van de systematiek zoals die in voorgaande jaren werd gehanteerd. Daarmee werd door appellante niet voldaan aan het vereiste van artikel 10, achtste lid, van het Besluit.
Niet valt dan ook in te zien waarom in het onderhavige geval waarin verweerder ook voor het jaar 1999 de werkelijke uitgaven op grond van de beoordeling van de jaarrekening betrekt in de subsidieverlening, sprake zou zijn van een handelwijze in strijd met het Besluit.
Dat voor de andere instellingen ressorterende onder appellante op grond van de AWBZ andere criteria gelden voor het opstellen van de jaarrekening ten behoeve van de subsidieverlening, te weten het baten-lastenstelsel, maakt dat niet anders.
2.4. Dat verweerder de door sommige gezondheidscentra in de maand december uitgekeerde vakantiegelden, ongeacht het door hen gehanteerde boekhoudsysteem, in aanmerking neemt bij het bepalen van de subsidie in dat betreffende jaar, is op zich niet in strijd met het uitgangspunt van het Besluit dat alleen de werkelijk gemaakte kosten worden gesubsidieerd. Voor het oordeel dat de handelwijze van verweerder in het geval van appellante in strijd is met het gelijkheidsbeginsel bestaat dan ook geen grond.
2.5. Het beroep is ongegrond.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, Voorzitter, en mr. J.H.B. van der Meer en mr. J.A.M. van Angeren, Leden, in tegenwoordigheid van mr. W.C.M. Ramsahai, ambtenaar van Staat.
w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. Ramsahai
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 18 februari 2004
-401.