200301429/1.
Datum uitspraak: 18 februari 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
de Bestuurscommissie Openbaar Onderwijs Almere, gevestigd te Almere,
appellante,
de stichting "Stichting Participatiefonds voor het onderwijs",
verweerster.
Bij besluit van 1 oktober 2002 heeft verweerster geweigerd de uitkeringskosten die voortvloeien uit het ontslag door appellante van een medewerker per 1 augustus 2002 voor haar rekening te nemen.
Bij besluit van 12 februari 2003 heeft verweerster het hiertegen door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft appellante bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 6 maart 2003, beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 25 maart 2003.
Bij brief van 8 mei 2003 heeft verweerster een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 december 2003, waar appellante, vertegenwoordigd door mr. A.G. Kerkhof, werkzaam bij het juridisch adviesbureau CAPRA te ‘s-Hertogenbosch, en verweerster, vertegenwoordigd door mr. J. Dolman, medewerker bij de Uitvoeringsorganisatie Participatiefonds, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 138, derde lid, van de Wet op het primair onderwijs (hierna: de WPO) worden op de bekostiging van de uitgaven voor het personeel in mindering gebracht de kosten voor werkloosheidsuitkeringen, suppleties inzake arbeidsongeschiktheid alsmede uitkeringen wegens ziekte en arbeidsongeschiktheid van gewezen personeel anders dan op grond van de Ziektewet. De eerste volzin is niet van toepassing, indien de rechtspersoon, bedoeld in artikel 184, op een daartoe strekkend verzoek van het bevoegd gezag, voorafgaand aan het ontslag heeft ingestemd met het ten laste van die rechtspersoon brengen van de kosten van uitkeringen of suppleties als bedoeld in de eerste volzin.
Ingevolge artikel 184, eerste lid, van de WPO - voorzover thans van belang - is het bevoegd gezag van een school aangesloten bij een door de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap aan te wijzen rechtspersoon met volledige rechtsbevoegdheid die zich ten doel stelt waarborgen te bieden voor de kosten van werkloosheidsuitkeringen, suppleties inzake arbeidsongeschiktheid alsmede uitkeringen wegens ziekte en arbeidsongeschiktheid van gewezen personeel anders dan op grond van de Ziektewet ten behoeve van gewezen personeel.
Ingevolge artikel 184, vierde lid, van de WPO - voorzover thans van belang - stelt de rechtspersoon regels vast voor de behandeling, beoordeling en beantwoording van een verzoek van het bevoegd gezag als bedoeld in artikel 138, derde lid.
2.1.1. Verweerster is de in artikel 184 van de WPO bedoelde rechtspersoon. Zij heeft voor het schooljaar 2002-2003 opgesteld het “Reglement Participatiefonds voor het Primair Onderwijs voor het schooljaar 2002-2003” (hierna: het Reglement), dat in werking is getreden op
1 februari 2002 en betrekking heeft op ontslagen die zijn of worden geëffectueerd per of na 1 augustus 2002.
Ingevolge artikel 4.1 van het Reglement rust op het bevoegd gezag de verplichting in redelijkheid datgene te doen wat van hem mag worden verwacht ter voorkoming van werkloosheid, respectievelijk om instroom in een werkloosheidsuitkering van betrokkene te voorkomen.
Ingevolge artikel 4.3 van het Reglement stelt verweerster, in het geval van een ontslag op grond van artikel 9, aanhef en onder e, “ontslag op grond van arbeidsongeschiktheid”, de eisen als bedoeld in - voorzover thans van belang - categorie IV.
Ingevolge artikel 6.2 van het Reglement wordt een vergoedingsverzoek afgewezen indien niet is voldaan aan het gestelde in artikel 4.
2.1.2. In de toelichting bij artikel 4 van het Reglement heeft verweerster de inspanningsverplichting in categorieën ondergebracht. In categorie IV-A is de inspanningsverplichting bij ontslag uit een vast dienstverband, wat betreft hulp bij behoud van werk, extern, onderverdeeld in
1. extern een passende functie zoeken (indien aangesloten, gebruik maken van een mobiliteitscentrum/arbeidspool, zoeken bij een ander bevoegd gezag, of buiten het onderwijs ); en
2. ondersteunen van betrokkene bij het zoeken naar een andere functie; en
3. inschakelen CWI of voormelding bij Loyalis Mens en Werk; of
4. aanbieden van outplacement (outplacement vervangt de inspanningen
1 tot en met 3 van deze categorie).
2.2. Niet in geschil is dat de betrokken medewerker met ingang van
1 augustus 2002 is ontslagen op grond van artikel 9, aanhef en onder e, van het Reglement “ontslag op grond van arbeidsongeschiktheid”.
2.3. Bij het bestreden besluit heeft verweerster het bezwaarschrift van appellante ongegrond verklaard en geweigerd de uitkeringskosten voortvloeiende uit het ontslag ten laste van het Participatiefonds te brengen. Zij heeft hiertoe overwogen dat appellante niet heeft voldaan aan de op grond van categorie IV-A op haar rustende inspanningsverplichting.
2.4. Ter zitting is namens appellante erkend dat er bewust voor is gekozen - mede gelet op de houding van de ontslagen medewerker - af te zien van het verrichten van inspanningen als bedoeld in categorie IV-A.
2.5. Dit leidt tot de conclusie dat appellante niet heeft voldaan aan het gestelde in artikel 4 van het Reglement. Verweerster heeft het vergoedingsverzoek dan ook terecht afgewezen op grond van artikel 6.2 van het Reglement.
2.6. Het beroep is ongegrond.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. P. van Dijk, Voorzitter, en mr. J.H.B. van der Meer en mr. E.A. Alkema, Leden, in tegenwoordigheid van mr. W.C.M. Ramsahai, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Dijk w.g. Ramsahai
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 18 februari 2004