200302132/1.
Datum uitspraak: 18 februari 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de vereniging "Singelpingel" en de vereniging "De Miefabriek", beide gevestigd te Den Haag,
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank ‘s-Gravenhage van 17 februari 2003 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag.
Bij besluiten van 18 juni onderscheidenlijk 30 juni 1998 heeft het college van burgemeester en wethouders van Den Haag (hierna: het college) aan de Dienst Stedelijke Ontwikkeling van de gemeente Den Haag krachtens artikel 37 van de Monumentenwet 1988 en artikel 8.1.1 van de gemeentelijke bouwverordening, sloopvergunningen verleend voor het slopen van de woningen en bedrijfsruimten aan de Houtzagerssingel 42 tot en met 48 te Den Haag (hierna: het perceel).
Bij afzonderlijke besluiten van 18 juni 1999 heeft het college het daartegen door de vereniging "Singelpingel" gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard en het daartegen door de vereniging "De Miefabriek" gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 21 februari 2001 heeft de rechtbank ‘s-Gravenhage (hierna: de rechtbank) het door appellanten tegen die besluiten ingestelde beroep gegrond verklaard, deze besluiten vernietigd en bepaald dat het college een nieuw besluit neemt met inachtneming van hetgeen in die uitspraak is overwogen.
Bij besluit van 27 augustus 2001 heeft het college de door appellanten tegen de besluiten van 18 juni 1998 en 30 juni 1998 gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 17 februari 2003, verzonden op 18 februari 2003, heeft de rechtbank het daartegen door appellanten ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief van 31 maart 2003, bij de Raad van State ingekomen op 1 april 2003, hoger beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 28 april 2003. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 16 juni 2003 heeft het college van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 december 2003, waar appellanten, vertegenwoordigd door P.J. Bos, gemachtigde, en het college, vertegenwoordigd door E.R.J. Herklots, ambtenaar der gemeente, zijn verschenen. Tevens is daar de naamloze vennootschap “Woningbeheer N.V.”, vertegenwoordigd door mr. A.M.M. van der Valk, advocaat te Den Haag, verschenen.
2.1. Appellanten betogen dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het college in redelijkheid heeft kunnen beslissen de sloopvergunningen in de beslissing op bezwaar niet te herroepen.
Daartoe hebben zij aangevoerd dat nog niet vast staat dat voor de bouwaanvraag ten behoeve van de in plaats van de te slopen bouwwerken op te richten werkwoningen bouwvergunning kan worden verleend.
2.2. Dit betoog slaagt. De Afdeling heeft in haar uitspraak van heden, in zaak no. 200302128/1, de uitspraak van de rechtbank van 17 februari 2003, no. AWB 01/3559 WW 44, vernietigd, voorzover daarbij de rechtsgevolgen van de vernietigde beslissing op bezwaar - waarbij de op 11 november 1999 verleende bouwvergunning voor de betreffende werkwoningen is gehandhaafd - in stand zijn gelaten.
Gelet op hetgeen de Afdeling in die uitspraak heeft overwogen stond, anders dan in de beslissing op bezwaar is aangenomen, nog geenszins vast dat voor het bouwplan bouwvergunning kon worden verleend. De beslissing op bezwaar kan dan ook niet worden gedragen door de daaraan ten grondslag gelegde motivering. De rechtbank heeft dit miskend.
2.3. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van appellanten gegrond verklaren en de beslissing op bezwaar vernietigen.
2.4. Van proceskosten in beroep en hoger beroep die voor vergoeding in aanmerking komen is niet gebleken.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank ‘s-Gravenhage van 17 februari 2003, AWB 01/3560 WW44;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Den Haag van 27 augustus 2001, 2.2001.0158.002 en 2.2001.0158.003;
V. gelast dat de gemeente Den Haag aan appellanten het door hen voor de behandeling van het beroep en hoger beroep betaalde griffierecht (€ 204,20 + € 348,00) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, Voorzitter, en mr. J.A.M. van Angeren en mr. R. van der Spoel, Leden, in tegenwoordigheid van mr. J.H. Roelfsema, ambtenaar van Staat.
w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. Roelfsema
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 18 februari 2004