200302449/1.
Datum uitspraak: 18 februari 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Lijnden,
tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 3 maart 2003 in het geding tussen:
[wederpartij] beiden wonend te Lijnden
het college van burgemeester en wethouders van Haarlemmermeer.
Bij brief van 20 april 2001 heeft het college van burgemeester en wethouders van Haarlemmermeer (hierna: het college) aan [wederpartij] medegedeeld dat van rechtswege bouwvergunning is verleend aan [appellant) voor vier geschakelde bedrijfshallen op het perceel plaatselijk bekend [locatie] te Lijnden, kadastraal bekend […] (hierna: het perceel).
Bij besluit van 14 augustus 2002 heeft het college het daartegen door [wederpartij] ingediende bezwaar gegrond verklaard, voor zover het betreft het van rechtswege verlenen van een bouwvergunning, deze bouwvergunning herroepen en met toepassing van artikel 45, eerste lid, onder b, Woningwet een tijdelijke bouwvergunning verleend voor het oprichten van vier geschakelde bedrijfshallen op het perceel voor de duur van vijf jaar, gerekend vanaf de dag na het verlenen van de bouwvergunning, en het bezwaar, voor zover het geacht moet worden gericht te zijn tegen het tijdelijk verlenen van bouwvergunning, ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 3 maart 2003, verzonden op 5 maart 2003, heeft de rechtbank Haarlem (hierna: de rechtbank) het daartegen door [wederpartij] ingestelde beroep gegrond verklaard, de beslissing op bezwaar van 14 augustus 2002 vernietigd, het bezwaarschrift niet-ontvankelijk verklaard en bepaald dat haar uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 16 april 2003, bij de Raad van State ingekomen op 16 april 2003, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 15 mei 2003. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 7 juli 2003 hebben [wederpartij] van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 december 2003, waar verschenen zijn appellant in persoon, bijgestaan door mr. S.V. Rutgers, advocaat te Amsterdam, [een van de wederpartij] in persoon, bijgestaan door mr M.J.H.M. Verhoeven, advocaat te Den Haag, en het college, vertegenwoordigd door mr. C.M. Bakkum, ambtenaar der gemeente.
2.1. Bij de rechtbank is geen beroep ingesteld tegen de beslissing op bezwaar van 14 augustus 2002, voor zover daarbij door het college het bezwaar gegrond is verklaard en de mededeling dat van rechtswege een bouwvergunning is verleend is teruggenomen. De rechtbank trad daarom in strijd met artikel 8:69 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) buiten de grenzen van het geschil door ambtshalve toetsend vast te stellen dat het door appellanten gemaakte bezwaar in zoverre niet-ontvankelijk had moeten worden verklaard.
2.2. Het beroep bij de rechtbank was, zoals door de rechtbank met recht is vastgesteld, gericht tegen de alsnog verleende bouwvergunning met instandhoudingstermijn. Die beslissing op bezwaar was in zoverre evenwel een primair besluit op de bouwaanvraag, waartegen geen beroep openstond. De rechtbank had op grond van artikel 6:15 van de Awb het beroepschrift aan het college moeten zenden ter behandeling als bezwaarschrift in plaats van daarop te beslissen.
2.3. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd, voor zover daarbij het beroep gegrond is verklaard, het besluit van 14 augustus 2002 is vernietigd en het bezwaarschrift van [wederpartij] van 17 mei 2001 niet-ontvankelijk is verklaard en is bepaald dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit van 14 augustus 2002. De Afdeling zal alsnog het bij de rechtbank ingediende beroepschrift doorzenden aan het college ter behandeling als bezwaarschrift.
2.4. Het college dient op de hierna aangegeven wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 3 maart 2003, Awb 02-1293, voor zover daarbij het beroep gegrond is verklaard, het besluit van 14 augustus 2002 is vernietigd en het bezwaarschrift van [wederpartij] van 17 mei 2001 niet-ontvankelijk is verklaard en is bepaald dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit van 14 augustus 2002;
III. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders in de door appellant in verband met de behandeling van het hoger beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 644,00, welk bedrag geheel is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het bedrag dient door de gemeente Haarlemmermeer te worden betaald aan appellant;
IV. gelast dat de gemeente Haarlemmermeer aan appellant het door hem voor de behandeling van het hoger beroep betaalde griffierecht (€ 175,00) vergoedt;
Aldus vastgesteld door mr. C. de Gooijer, Voorzitter, en mr. P.A. Offers en mr. T.M.A. Claessens, Leden, in tegenwoordigheid van mr. P. Lodder, ambtenaar van Staat.
w.g. De Gooijer w.g. Lodder
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 18 februari 2004