ECLI:NL:RVS:2004:AO3919

Raad van State

Datum uitspraak
18 februari 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200302895/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A. Kosto
  • N.I. Breunese-van Goor
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Sportpark Kronenbergstraat en goedkeuring door de gemeenteraad van Tilburg

In deze zaak gaat het om de goedkeuring van het bestemmingsplan "Sportpark Kronenbergstraat" door de gemeenteraad van Tilburg, vastgesteld op 7 oktober 2002. Het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant heeft op 11 maart 2003 goedkeuring verleend aan dit bestemmingsplan. Appellant, een omwonende, heeft hiertegen beroep ingesteld bij de Raad van State, waarbij hij zijn bezorgdheid uitte over mogelijke geluidshinder van het nieuwe sportveld dat in het plan is opgenomen. De Afdeling bestuursrechtspraak heeft de zaak op 8 december 2003 behandeld, waarbij zowel appellant als vertegenwoordigers van de gemeente en de provincie aanwezig waren.

De Afdeling heeft overwogen dat de goedkeuring van het bestemmingsplan niet in strijd mag zijn met een goede ruimtelijke ordening. Appellant stelde dat de afstand tussen het nieuwe sportveld en de omliggende woningen kleiner is dan de aanbevolen afstand van 50 meter, zoals vermeld in de VNG-brochure “Bedrijven en Milieuzonering”. De gemeenteraad had de bestemming “Sportieve recreatie” aan de gronden toegekend, maar de Afdeling oordeelde dat de motivering van de goedkeuring door verweerder onvoldoende was. De Afdeling concludeerde dat de afstand van ongeveer 27 meter tussen het sportveld en de dichtstbijzijnde woningen niet aanvaardbaar was, gezien de geluidshinder die dit kan veroorzaken.

Uiteindelijk heeft de Afdeling het beroep gegrond verklaard en het besluit van het college van gedeputeerde staten vernietigd. De provincie Noord-Brabant werd veroordeeld in de proceskosten van appellant en moest het griffierecht vergoeden. Deze uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldige afwegingen bij de goedkeuring van bestemmingsplannen, vooral als het gaat om de impact op de woonomgeving.

Uitspraak

200302895/1.
Datum uitspraak: 18 februari 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Tilburg,
en
het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 7 oktober 2002 heeft de gemeenteraad van Tilburg, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 2 september 2002, het bestemmingsplan "Sportpark Kronenbergstraat" vastgesteld.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 11 maart 2003, nummer 872156, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 6 mei 2003, bij de Raad van State ingekomen op 7 mei 2003, beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 17 juni 2003.
Verweerder heeft geen verweerschrift ingediend.
De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft een deskundigenbericht uitgebracht, gedateerd 28 augustus 2003 (verder te noemen: het deskundigenbericht). Partijen zijn in de gelegenheid gesteld daarop te reageren.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellant. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 december 2003, waar appellant, in persoon, en verweerder, vertegenwoordigd door
mr. P. van Driel-Faasen, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Namens het gemeentebestuur van Tilburg is het woord gevoerd door mr. M.E.J.F. Cratsborn-Janssen, ambtenaar van de gemeente. Namens Sportvereniging Triborgh is het woord gevoerd door W.F.S. Duffhues, gemachtigde.
2. Overwegingen
2.1. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerder de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast.
2.2. Het bestemmingsplan biedt de mogelijkheid een bestaand sportcomplex uit te breiden met een derde voetbalveld. Het plangebied, dat ligt ten zuiden van de woonwijk Campenhoef, wordt aan de zuidzijde begrensd door de spoorlijn Tilburg-Breda en aan de noordzijde door de Kronenbergstraat. Het geplande derde veld ligt ten westen van de bestaande velden.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het plan goedgekeurd.
2.3. Appellant, een omwonende, stelt dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plan. Hij vreest dat hij geluidhinder van het sportveld zal ondervinden. Daartoe heeft hij onder meer aangevoerd dat de afstand tussen het nieuwe veld en de omliggende woningen – die volgens hem liggen in een rustige woonwijk – kleiner is dan is voorgeschreven in de VNG-brochure “Bedrijven en Milieuzonering”. Volgens appellant is dit, gelet op de situatie ter plaatse, niet aanvaardbaar. Ook stelt hij dat in het plan ten onrechte niet is gewaarborgd dat de strook naast het veld zal worden gebruikt als bufferzone.
2.4. De gemeenteraad heeft aan de desbetreffende gronden de bestemming “Sportieve recreatie” toegekend.
Ingevolge artikel 4, eerste lid, van de planvoorschriften zijn de gronden met deze bestemming onder meer bestemd voor sport- en recreatieve doeleinden.
2.5. Verweerder heeft geen reden gezien het plan in strijd met een goede ruimtelijke ordening of in strijd met het recht te achten en heeft het plan goedgekeurd. Bij het nemen van zijn besluit heeft verweerder de brochure “Bedrijven en Milieuzonering” als uitgangspunt gehanteerd. Verweerder heeft overwogen dat de afstand tussen het op de plankaart binnen de bestemming “Sportieve recreatie” aangeduide voetbalveld en de dichtstbijzijnde woningen ongeveer 30 meter bedraagt. Hij is met de gemeenteraad van mening dat deze afstand in dit geval voldoende is. Daartoe stelt verweerder dat de woonwijk ligt binnen de invloedssfeer van de spoorlijn Tilburg-Breda, waardoor de wijk niet kan worden aangemerkt als een rustige woonwijk.
Ook is volgens verweerder van belang dat tussen 23.00 en 07.00 uur geen gebruik van het veld zal worden gemaakt en dat het plan niet de mogelijkheid biedt een kantine, een terras of tribunes te realiseren. Ten slotte heeft hij er op gewezen dat binnen de bestemming nog een strook van ongeveer 17 meter naast het voetbalveld zal overblijven waarop beplanting kan worden aangebracht.
2.6. In de brochure “Bedrijven en Milieuzonering” uit 1999 van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (verder te noemen: de brochure) wordt ter voorkoming van hinder een afstand van 50 meter aanbevolen tussen een rustige woonwijk en een veldsportcomplex met verlichting.
De brochure heeft een indicatief en globaal karakter en dient als hulpmiddel bij het ontwerpen van een bestemmingsplan. Zoals onder meer blijkt uit de uitspraak van de Afdeling van 13 mei 1997, nr. E01.94.0433 (BR 1997, blz. 830) moet een afwijking van deze indicatieve afstanden worden gemotiveerd.
2.6.1. De Afdeling acht de door verweerder gegeven motivering waarom in dit geval een kleinere afstand kan worden aangehouden tussen het sportveld en de dichtstbijzijnde woningen niet voldoende.
Hiertoe overweegt zij in de eerste plaats dat uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat de nabijgelegen woonwijk voldoet aan de definitie van een rustige woonwijk als bedoeld in de brochure. Weliswaar ligt deze wijk in de omgeving van de spoorlijn Tilburg-Breda, maar uit het deskundigenbericht kan worden afgeleid dat deze spoorlijn geen grote invloed heeft op het geluidniveau in de wijk. Daarbij is mede van belang dat de spoorlijn ligt op een afstand van meer dan 100 meter van de woonwijk aan de andere zijde van het beoogde sportveld.
Voorzover het gemeentebestuur stelt dat bij het bepalen van het karakter van de woonwijk rekening moet worden gehouden met het feit dat het gebied ten westen van het beoogde sportveld onder meer is bestemd voor kantoren en bedrijven in de categorieën 1 en 2, overweegt de Afdeling dat de bouw van kantoren en bedrijven in dat gebied reeds geruime tijd mogelijk is. Gelet op het verhandelde ter zitting is niet te verwachten dat deze bebouwing op korte termijn zal worden opgericht. Een en ander leidt de Afdeling dan ook niet tot het oordeel dat geen sprake is van een rustige woonwijk.
De Afdeling overweegt verder dat in de brochure bij de bepaling van de afstand van 50 meter voor een veldsportcomplex met verlichting is uitgegaan van een continu in werking zijnde inrichting. Hiermee is, zo blijkt uit de tekst van de brochure, aangegeven dat de meeste bedrijven binnen het desbetreffende bedrijfstype continu dag en nacht in bedrijf zijn met die activiteiten die (mede) bepalend zijn voor het geluidniveau. Bij de bepaling van de afstand voor geluid is hiermee rekening gehouden in die zin dat de afstand voor een “continu bedrijf” één stap hoger is dan voor een vergelijkbaar bedrijf dat niet continu in bedrijf is. Dit betekent dat de genoemde afstand op overeenkomstige wijze gecorrigeerd moet worden indien beoogde bedrijven op dit punt van de veronderstelde continuïteit afwijken, aldus de brochure.
In de brochure zijn in de categorie “cultuur, sport en recreatie” diverse inrichtingen genoemd waarvoor bij de bepaling van de afstand voor het geluid is uitgegaan van een continu in werking zijnde inrichting (zoals bioscopen, theaters, dansscholen, overdekte zwembaden, sporthallen, stadions en tennisbanen met verlichting). Uit het feit dat het bij dergelijke inrichtingen niet gaat om een 24-uurs openstelling, leidt de Afdeling af dat met de aanduiding “continu” in deze categorie van de brochure wordt gedoeld op openstelling in de dag- en in de avondperiode tot 23.00 uur en mogelijk in enkele gevallen ook nog enige uren na 23.00 uur.
Gelet hierop kan het ontbreken van een volwaardig continu karakter van het beoogde sportveld niet zonder meer leiden tot de conclusie dat een afstand van minder dan 50 meter in dit geval toereikend is. Daarbij is tevens van belang dat uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat het sportveld zal worden uitgevoerd in kunstgras en dat rond het veld op grond van planvoorschriften lichtmasten mogen worden opgericht met een hoogte van 18 meter. Een en ander betekent dat het nieuwe veld intensief kan worden gebruikt. Hierbij neemt de Afdeling tevens in aanmerking dat uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat het sportveld – anders dan het gemeentebestuur heeft vermeld – op doordeweekse dagen wordt gebruikt door een school en dat het veld bovendien gedurende een deel van de zomer wordt gebruikt voor voetbaltrainingen.
Voorzover verweerder stelt dat het plan niet de mogelijkheid biedt een kantine, een terras of tribunes te realiseren, overweegt de Afdeling dat rond het nieuwe veld wel plaats is voor toeschouwers. Daarbij merkt de Afdeling op dat toeschouwers die zich buiten het speelveld bevinden, veelal meer geluid produceren dan de spelers binnen het speelveld.
Gelet op het vorenstaande is de Afdeling van oordeel dat het bestreden besluit, wat betreft de afwijking van de in de brochure aanbevolen afstand, niet berust op een deugdelijke motivering. Daarbij wijst de Afdeling er nog op dat uit het deskundigenbericht blijkt dat de afstand tussen het binnen de bestemming “Sportieve recreatie” aangeduide voetbalveld en de dichtstbijzijnde woningen ongeveer 27 meter bedraagt en geen 30 meter zoals verweerder stelt.
2.6.2. De Afdeling stelt vervolgens vast dat gronden met de bestemming “Sportieve recreatie” liggen op een afstand van ongeveer 11 meter van de dichtstbijzijnde woningen. Op de plankaart is door middel van illustratieve lijnen binnen het bestemmingsvlak aangegeven op welke plaats het voetbalveld zal worden aangelegd. In de planvoorschriften zijn deze illustratieve lijnen echter niet gedefinieerd, zodat hieraan geen betekenis toekomt. Hierdoor biedt het plan de mogelijkheid dat alle gronden met de bestemming “Sportieve recreatie” zullen worden gebruikt voor sport- en recreatieve doeleinden. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting blijkt niet dat verweerder hiermee bij het nemen van zijn besluit rekening heeft gehouden.
Gelet hierop is de Afdeling van oordeel dat het bestreden besluit op dit punt niet zorgvuldig is voorbereid.
2.7. Uit het vorenstaande volgt dat het beroep gegrond is en dat het bestreden besluit dient te worden vernietigd wegens strijd met de artikelen 3:46 en 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht.
2.8. Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant van 11 maart 2003, nummer 872156;
III. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant in de door appellant in verband met de behandeling van het beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 41,27; het bedrag dient door de provincie Noord-Brabant te worden betaald aan appellant;
IV. gelast dat de provincie Noord-Brabant aan appellant het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht (€ 116,00) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. A. Kosto, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. N.I. Breunese-van Goor, ambtenaar van Staat.
w.g. Kosto w.g. Breunese-van Goor
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 18 februari 2004
208.