200303224/1.
Datum uitspraak: 18 februari 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellanten], wonend te Gendt,
het college van gedeputeerde staten van Gelderland,
verweerder.
Bij besluit van 5 november 2002, heeft het college van burgemeester en wethouders van Bemmel, thans Lingewaard, het wijzigingsplan "Partiële wijziging van het bestemmingsplan "Buitengebied Gendt”, [locatie] in Gendt" vastgesteld.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 25 februari 2003, kenmerk RE2002.121023, beslist over de goedkeuring van het wijzigingsplan.
Tegen dit besluit hebben appellanten bij faxbericht van 19 mei 2003, bij de Raad van State ingekomen op 19 mei 2003, beroep ingesteld.
Bij brief van 15 juli 2003 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 januari 2004, waar appellanten, in persoon, en verweerder, vertegenwoordigd door H. Wassink, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen.
2.1. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een wijzigingsplan. Ingevolge artikel 11, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, voorzover hier relevant, kan bij een bestemmingsplan worden bepaald dat het plan kan worden gewijzigd binnen bij het plan te bepalen grenzen. Bij de beslissing omtrent goedkeuring van het wijzigingsplan dient verweerder te toetsen of aan de bij het bestemmingsplan gegeven wijzigingsvoorwaarden is voldaan. Ingevolge artikel 11, vierde lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust daarnaast op verweerder de taak om te bezien of het plan binnen de bij het bestemmingsplan bepaalde grenzen niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Tevens heeft verweerder erop toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan overigens niet in strijd zijn met het recht.
De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast.
2.2. Het plan is gebaseerd op artikel 7, lid 24A, van de voorschriften van het bestemmingsplan “Buitengebied Gendt” en wijst een nieuw bouwperceel voor nieuwvestiging van een glastuinbouwbedrijf binnen de op de plankaart aangegeven glastuinbouwzone aan. Daarbij is aan het perceel aan de [locatie] te Gendt met de bestemming “Agrarisch gebied” de aanduiding “kassenbedrijf” toegekend.
2.3. Verweerder heeft het plan in strijd geacht met een goede ruimtelijke ordening en daaraan goedkeuring onthouden. Hij stelt dat het plan in strijd is met het provinciale ruimtelijke beleid voor glastuinbouw.
2.4. Appellanten stellen dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft onthouden aan het plan. Appellanten voeren aan dat geen sprake is van een wijziging van de bestemming en dat aan de in het bestemmingsplan “Buitengebied Gendt” opgenomen wijzigingsvoorwaarden is voldaan. Daarnaast zijn zij van mening dat het bestemmingsplan “Buitengebied Gendt” nog steeds actueel is en dat het streekplan niet tot gevolg kan hebben dat bestaande rechten volgend uit dit bestemmingsplan terzijde kunnen worden geschoven. Appellanten menen dat verweerder op de stoel van de gemeenteraad, die primair verantwoordelijk is voor de invulling van het begrip een goede ruimtelijke ordening, is gaan zitten. Voorts stellen zij dat het voor een startende ondernemer economisch niet haalbaar is een glastuinbouwbedrijf op de in het streekplan genoemde locaties Bergerden en Bommelerwaard te beginnen. Tenslotte voeren zij aan dat de onthouding van goedkeuring door verweerder in strijd is met het nationale beleid intensieve veehouderijen te saneren en te reduceren.
2.5. Het bestemmingsplan “Buitengebied Gendt” is vastgesteld door de gemeenteraad bij besluit van 18 oktober 1983 en goedgekeurd door verweerder bij besluit van 22 januari 1985. Voorts is dit bestemmingsplan partieel herzien bij besluit van 27 oktober 1992 van de gemeenteraad en goedgekeurd door verweerder bij besluit van 18 juni 1993.
Het provinciale ruimtelijke beleid is neergelegd in het Streekplan Gelderland 1996 (verder: het streekplan), dat op 25 september 1996 door provinciale staten van Gelderland is vastgesteld.
2.6. De Afdeling overweegt dat het karakter van de toetsing van een wijzigingsplan door het college van gedeputeerde staten in beginsel met zich brengt dat alle feiten en omstandigheden die zich tot aan het nemen van het besluit omtrent de goedkeuring hebben voorgedaan in aanmerking moeten worden genomen. Op het tijdstip dat verweerder besloot omtrent de goedkeuring van het plan was het streekplan reeds vastgesteld. Verweerder diende, anders dan appellanten betogen, het streekplan als uitgangspunt te nemen. Dit zou anders zijn geweest indien zich bijzondere omstandigheden voordeden in verband waarmee dit streekplan niet als toetsingskader gebruikt had mogen worden. De Afdeling is niet gebleken van dergelijke omstandigheden.
2.7. Ten aanzien van glastuinbouw is in het streekplan, voorzover hier van belang, het volgende gesteld:
"Voor de glastuinbouw wordt een tweetal grootschalige gebieden, waar door middel van projectvestiging duurzame bedrijfsontwikkeling kan plaatsvinden, optimaal ingericht.
Buiten deze complexen is nieuwvestiging van glastuinbouw in algemeenheid uitgesloten.”. De Afdeling acht het hiervoor weergegeven beleid niet onredelijk.
2.8. In het bestemmingsplan “Buitengebied Gendt” zijn aan de in geding zijnde gronden de bestemming “Agrarisch gebied” en de aanduidingen “glastuinbouwzone” en “hulpgebouwen toegestaan” toegekend. Deze bestemming en aanduidingen maken, na het doorlopen van de in het bestemmingsplan opgenomen wijzigingsprocedure, glastuinbouw mogelijk. Bij de herziening van dit bestemmingsplan zijn de mogelijkheden voor uitbreidingen voor glastuinbouwbedrijven zoals hier in geding verruimd.
Niet is in geding dat het wijzigingsplan voldoet aan de wijzigingsvoorwaarden die zijn gesteld in het bestemmingsplan.
Voorts heeft het college van burgemeester en wethouders appellanten bij besluit van 16 oktober 2001 een bouwvergunning verleend voor een glastuinbouwkas van 3500 vierkante meter, waarvan 2000 vierkante meter buiten het bestaande bouwperceel is gelegen.
De Afdeling stelt vast dat verweerder ter motivering van de onthouding van goedkeuring aan het plan en ter weerlegging van de bedenkingen van appellanten heeft volstaan met de verwijzing naar het nieuwe algemene beleid met betrekking tot glastuinbouw, zoals dat is neergelegd in het streekplan. Uit de motivering van het bestreden besluit blijkt niet dat verweerder aandacht heeft besteed aan het bestaan van de reeds verleende bouwvergunning voor de glastuinbouwkas. Ook overigens blijkt uit de motivering van het bestreden besluit niet dat verweerder heeft nagegaan of de situatie waarin appellanten verkeren aanleiding is voor hen een uitzondering te maken op het streekplanbeleid.
Uit het vorenstaande volgt dat het bestreden besluit niet berust op een deugdelijke motivering. Het beroep van appellanten is gegrond, zodat het bestreden besluit wegens strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht dient te worden vernietigd.
2.9. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Gelderland van 25 februari 2003, kenmerk RE2002.121023;
III. gelast dat de provincie Gelderland aan appellanten het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht (€ 116,00) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. A. Kosto, Voorzitter, en dr. J.J.C. Voorhoeve en mr. H.Ph.J.A.M. Hennekens, Leden, in tegenwoordigheid van mr. P.J.A.M. Broekman, ambtenaar van Staat.
w.g. Kosto w.g. Broekman
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 18 februari 2004