ECLI:NL:RVS:2004:AO3941

Raad van State

Datum uitspraak
18 februari 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200303939/1, 200303940/1 en 200303942/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • R.W.L. Loeb
  • P.A. Offers
  • H.G. Lubberdink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bouwvergunning voor woningen in beschermd stadsgezicht te Goes

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraken van de rechtbank te Middelburg, waarin de rechtbank de bezwaren van appellanten tegen de bouwvergunning voor 27 woningen op het perceel Nieuwstraat 8-01 tot en met 16 te Goes ongegrond heeft verklaard. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Goes had op 1 november 2001 een bouwvergunning verleend aan Walcherse Bouw Unie B.V. voor het bouwen van deze woningen. Appellanten, die zich benadeeld voelden door deze vergunning, hebben hun bezwaren tegen de vergunning in 2002 ingediend, maar deze zijn door het college ongegrond verklaard. De rechtbank heeft in haar uitspraken van 9 mei 2003 de beroepen van appellanten tegen deze besluiten eveneens ongegrond verklaard.

De Raad van State heeft de zaak op 22 december 2003 behandeld. Appellanten betoogden dat de rechtbank had miskend dat het college de bouwvergunning niet mocht verlenen zonder hen schadevergoeding toe te kennen. De Raad van State oordeelde echter dat de rechtbank terecht geen grond heeft gevonden voor dit betoog. De Raad overwoog dat het college zich op het standpunt mocht stellen dat de realisering van het bouwplan geen ingrijpende inbreuk op het woongenot van appellanten zou maken. De afstand tussen de nieuwbouw en de woningen van appellanten bedraagt 25 tot 30 meter, en het bouwplan betreft de vervanging van een theatergebouw van vergelijkbare omvang. De Raad concludeerde dat het college in redelijkheid de bouwvergunning heeft kunnen verlenen zonder dat er sprake was van een onevenwichtige afweging van belangen.

De hoger beroepen zijn ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraken van de rechtbank zijn bevestigd. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

200303939/1, 200303940/1 en 200303942/1.
Datum uitspraak: 18 februari 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
1. [appellanten sub 1],
2. [appellant sub 2], en
3. [appellant sub 3], allen wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraken van de rechtbank te Middelburg van 9 mei 2003 in de gedingen tussen:
appellanten
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Goes.
1. Procesverloop
Bij besluit van 1 november 2001 heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Goes (hierna: het college) aan de besloten vennootschap Walcherse Bouw Unie B.V., gevestigd te Grijpskerke, (hierna: WBU) bouwvergunning verleend voor het bouwen van 27 woningen op het perceel Nieuwstraat 8-01 tot en met 16 te Goes.
Bij besluiten van 2 juli 2002 heeft het college de daartegen door appellanten gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Bij uitspraken van 9 mei 2003, verzonden op die dag, heeft de rechtbank te Middelburg (hierna: de rechtbank) de daartegen door appellanten ingestelde beroepen ongegrond verklaard. Deze uitspraken zijn aangehecht.
Tegen deze uitspraken hebben appellanten bij onderscheiden brieven, bij de Raad van State ingekomen op 18 juni 2003, hoger beroep ingesteld. Zij hebben de gronden van het beroep aangevuld bij onderscheiden brieven van 15 juli 2003.Al deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 21 augustus 2003 heeft het college van antwoord gediend.
Bij schrijven van 24 september 2003 heeft WBU een memorie ingediend.
Na afloop van het vooronderzoek heeft WBU nog nadere stukken ingediend. Die zijn aan de andere partijen toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 december 2003, waar appellanten, bij monde van [een der appellanten sub 1] en bijgestaan door mr. H.A.M. Lamers, en het college, vertegenwoordigd door G.J. Goemaat, ambtenaar der gemeente, zijn verschenen. Verder is daar WBU gehoord, vertegenwoordigd door mr. J. de Jongh.
2. Overwegingen
2.1. De bouwvergunningen zijn verleend krachtens artikel 51, derde lid, van de Woningwet. Ingevolge artikel 51, eerste lid, van de Woningwet houden burgemeester en wethouders, in afwijking van artikel 46, eerste lid, van die wet, de beslissing omtrent een aanvraag om bouwvergunning aan, indien er geen grond is om de vergunning te weigeren en de aanvraag een bouwwerk betreft, behorend tot een beschermd stads- of dorpsgezicht in de zin van de Monumentenwet 1988, waarvoor nog geen ter bescherming daarvan strekkend bestemmingsplan geldt. Ingevolge het derde lid kunnen zij, in afwijking van het eerste lid, de bouwvergunning verlenen, indien het bouwplan niet in strijd is met het in voorbereiding zijnde, ter bescherming van het beschermde stads- of dorpsgezicht strekkende, bestemmingsplan en vooraf van gedeputeerde staten de verklaring is ontvangen dat zij tegen het verlenen van de vergunning geen bezwaar hebben.
2.2. Appellanten betogen dat de rechtbank heeft miskend dat het college de bouwvergunning niet mocht verlenen, zonder aan hen schadevergoeding toe te kennen.
2.2.1. Dat betoog faalt. De rechtbank heeft terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat het college zich niet op het standpunt mocht stellen dat de realisering van het bouwplan geen ingrijpende inbreuk op het woongenot van appellanten zou maken. De rechtbank heeft evenzeer terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat het college de feiten ter zake niet met de vereiste zorgvuldigheid heeft vastgesteld. In aanmerking nemende dat het bouwplan een locatie in de binnenstad betreft, tussen de woningen van appellanten en de nieuwbouw een afstand van 25 tot 30 meter zal bestaan, het strekt tot vervanging van een theatergebouw van ongeveer dezelfde omvang als die van de nieuwbouw, terwijl dat gebouw dichter bij hun woningen lag, mocht het college voorts er bij de vergunningverlening van uitgaan dat geen sprake is van ingrijpend verlies aan uitzicht, bezonning en privacy. Nu verder onweersproken is dat het college groot gewicht mocht hechten aan de realisering van het bouwplan op deze locatie, heeft de rechtbank terecht geen grond gevonden om te oordelen dat sprake is van een zodanige onevenwichtige afweging van belangen, dat het college niet in redelijkheid bouwvergunning heeft kunnen verlenen, zonder appellanten schadevergoeding toe te kennen.
2.3. De hoger beroepen zijn ongegrond en de aangevallen uitspraken moeten worden bevestigd.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraken.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, Voorzitter, en mr. P.A. Offers en mr. H.G. Lubberdink, Leden, in tegenwoordigheid van mr. D. Haan, ambtenaar van Staat.
w.g. Loeb w.g. Haan
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 18 februari 2004
27.