ECLI:NL:RVS:2004:AO3945

Raad van State

Datum uitspraak
18 februari 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200304145/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering inschrijving huwelijk in gemeentelijke basisadministratie door college van burgemeester en wethouders van Maastricht

In deze zaak heeft de Raad van State op 18 februari 2004 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een appellant tegen de weigering van het college van burgemeester en wethouders van Maastricht om zijn huwelijk met [partner] in te schrijven in de gemeentelijke basisadministratie. Het college had op 24 april 2002 besloten om deze inschrijving te weigeren, omdat het huwelijk, dat op 5 oktober 2000 in [plaats] (land) was gesloten, in strijd zou zijn met de Nederlandse openbare orde. De rechtbank Maastricht had het beroep van de appellant op 20 mei 2003 ongegrond verklaard, waarna de appellant hoger beroep instelde.

De appellant, die in 1997 naar Nederland was gekomen en in 1999 genaturaliseerd was, had eerder verklaard dat hij in augustus 1989 in [plaats] (land) was gehuwd met [partner a]. Het college had de inschrijving van het huwelijk met [partner] afgewezen, omdat het huwelijk met [partner a] nog steeds van kracht was, wat volgens de Nederlandse wetgeving bigamie oplevert. De appellant betoogde dat de rechtbank had miskend dat zijn verklaringen over zijn burgerlijke staat onjuist waren geïnterpreteerd en dat de huwelijksakte van [partner] gelegaliseerd was.

De Raad van State oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het college zich op het standpunt mocht stellen dat de inschrijving van het huwelijk met [partner] in strijd was met de Nederlandse wetgeving. De Afdeling bestuursrechtspraak bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen grond was voor verbetering van de geregistreerde gegevens. De Raad van State concludeerde dat het hoger beroep ongegrond was en bevestigde de eerdere uitspraak zonder proceskostenveroordeling.

Uitspraak

200304145/1.
Datum uitspraak: 18 februari 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Maastricht,
tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 20 mei 2003 in het geding tussen:
appellant
en
het college van burgemeester en wethouders van Maastricht.
1. Procesverloop
Bij besluit van 24 april 2002 heeft het college van burgemeester en wethouders van Maastricht (hierna: het college) geweigerd om het op 5 oktober 2000 te [plaats] (land) gesloten huwelijk tussen appellant en [partner], in te schrijven in de gemeentelijke basisadministratie.
Bij besluit van 1 oktober 2002 heeft het college het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 20 mei 2003, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Maastricht (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 26 juni 2003, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 24 juli 2003. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 18 augustus 2003 heeft het college van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 december 2003, waar appellant in persoon, bijgestaan door mr. S. Selbach, advocaat te Maastricht, en het college, vertegenwoordigd door mr. P.H.E.N. van den Dijck en M.M.J. Gordijn, ambtenaren van de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 34, eerste lid, aanhef en onder a, ten eerste, van de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (hierna: de Wet GBA) worden in de basisadministratie van de gemeente van inschrijving gegevens over de burgerlijke staat opgenomen.
Ingevolge artikel 36, tweede lid, worden de gegevens over de burgerlijke staat, indien zij feiten betreffen die zich buiten Nederland hebben voorgedaan, ontleend aan een geschrift als bedoeld onder a, bij gebreke hiervan aan een geschrift als bedoeld onder b of c, bij gebreke ook hiervan aan een geschrift als bedoeld onder d en bij gebreke ten slotte ook hiervan aan een geschrift als bedoeld onder e:
a. een akte over het desbetreffende feit, die is opgenomen in de registers van de Nederlandse burgerlijke stand;
b. een in Nederland gedane rechterlijke uitspraak over het desbetreffende feit die in kracht van gewijsde is gegaan;
c. een buiten Nederland overeenkomstig de plaatselijke voorschriften door een bevoegde instantie opgemaakte akte die ten doel heeft tot bewijs te dienen van het desbetreffende feit, of een over dat feit gedane rechterlijke uitspraak, of bij gebreke daarvan een akte van bekendheid of beëdigde verklaring, bedoeld in artikel 45 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek;
d. een geschrift dat overeenkomstig de plaatselijke voorschriften is opgemaakt door een bevoegde instantie, waarin het desbetreffende feit is vermeld;
e. een verklaring die betrokkene ten overstaan van een door het college aangewezen ambtenaar onder eed of belofte heeft afgelegd, die op schrift is gesteld en door betrokkene is ondertekend.
Ingevolge artikel 37, eerste lid, - voorzover thans van belang – mogen, indien aannemelijk is dat omtrent een gegeven over het huwelijk en de eerdere huwelijken, over de echtgenoot en de eerdere echtgenoten, een geschrift als bedoeld in artikel 36, tweede lid, onder c of d, kan worden verschaft, deze gegevens niet aan een geschrift als bedoeld in artikel 36, tweede lid, onder e, worden ontleend.
Ingevolge artikel 37, tweede lid, worden aan een geschrift als bedoeld in artikel 36, tweede lid, onder c, d of e, geen gegevens ontleend, voorzover de Nederlandse openbare orde zich verzet tegen de erkenning van de rechtsgeldigheid van de in deze geschriften vermelde feiten.
Ingevolge artikel 37, derde lid, wordt aan een geschrift als bedoeld in artikel 36, tweede lid, onder d en e, geen gegevens ontleend, indien aannemelijk is dat de gegevens onjuist zijn.
Ingevolge artikel 82, eerste lid, voldoet het college van burgemeester en wethouders binnen vier weken kosteloos aan het verzoek van betrokkene hem betreffende gegevens in de basisadministratie te verbeteren, aan te vullen of te verwijderen, indien deze feitelijk onjuist dan wel onvolledig zijn of in strijd met een wettelijk voorschrift worden verwerkt. Het verzoek bevat de aan te brengen wijzigingen.
Ingevolge artikel 83, aanhef en onder f, - voorzover thans van belang - wordt een beslissing van het college van burgemeester en wethouders om niet te voldoen aan een verzoek als bedoeld in artikel 82 gelijkgesteld met een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb).
2.1.1. Ingevolge artikel 5, eerste lid, van de Wet conflictenrecht huwelijk wordt een buiten Nederland gesloten huwelijk dat ingevolge het recht van de Staat waar de huwelijksvoltrekking plaatsvond rechtsgeldig is of nadien rechtsgeldig is geworden, als zodanig erkend.
Ingevolge artikel 6 wordt aan een buiten Nederland gesloten huwelijk erkenning onthouden, indien deze erkenning onverenigbaar zou zijn met de openbare orde.
2.1.2. Ingevolge artikel 1:33 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: het BW) kan een persoon tegelijkertijd slechts met één andere persoon door het huwelijk zijn verbonden.
2.2. Appellant heeft zich op 6 maart 1997 en komende vanuit [land], gevestigd in de gemeente Maastricht. Op 18 juni 1997 heeft hij ten overstaan van een contactambtenaar van het Ministerie van Justitie en in aanwezigheid van een tolk, verklaard in augustus 1989 te [plaats], [land], te zijn gehuwd met [partner a]. Deze verklaring heeft hij ook bij vestiging in de gemeente Maastricht tweemaal afgelegd, éénmaal onder ede. Op 8 december 1999 is appellant tot Nederlander genaturaliseerd. Op 5 oktober 2000 is appellant te [plaats], [land], gehuwd met [partner]. Bij brief van 12 april 2002, aangevuld bij brief van 20 april 2002, heeft appellant het college, onder verwijzing naar een geboorteakte van [partner] en een gelegaliseerde [land] huwelijksakte, verzocht het huwelijk met [partner] in de basisadministratie in te schrijven.
Het verzoek, dat - naar de gemachtigde van het college ter zitting desgevraagd heeft verklaard - mede is opgevat als een verzoek om de geregistreerde gegevens met betrekking tot het huwelijk met [partner a] te verbeteren, is bij het in bezwaar gehandhaafde besluit van 24 april 2002 afgewezen omdat het college van oordeel is dat inschrijving van het huwelijk met [partner] in strijd is met de Nederlandse openbare orde.
2.3. Voorop staat dat de gegevens in de basisadministratie betrouwbaar en duidelijk moeten zijn. De gebruikers van de gegevens moeten erop kunnen vertrouwen dat de gegevens in beginsel juist zijn. Voor de gegevens omtrent de burgerlijke staat die niet aan de Nederlandse burgerlijke stand kunnen worden ontleend, is een rangorde aangegeven in de geschriften waaraan deze gegevens mogen worden ontleend. Aan een “lager” document mogen gegevens worden ontleend wanneer op het moment van inschrijving in redelijkheid geen beter document kan worden overgelegd. Dit doet evenwel niet af aan de plicht van de burger om eventueel na de inschrijving alsnog zo sterk mogelijke documenten te leveren (TK 1988-1989, 21 123, nr. 3, blz. 13 en 44-45).
2.4. Appellant betoogt tevergeefs dat de rechtbank heeft miskend dat het college aan de toen door hem afgelegde verklaringen omtrent zijn burgerlijke staat een onjuiste betekenis heeft toegekend. Appellant is ten tijde van de inschrijving in de basisadministratie van de gemeente Maastricht toegelaten tot het afleggen van een verklaring als bedoeld in artikel 36, tweede lid, onder e, van de Wet GBA, omdat hij geen brondocument van hogere rangorde kon overleggen. Dat, zoals appellant heeft gesteld, destijds sprake is geweest van een misinterpretatie zijnerzijds van het begrip ‘huwelijk’ nu hieronder in [land] tevens het afleggen van een trouwbelofte wordt begrepen, acht de Afdeling onvoldoende om te oordelen dat het college niet mag uitgaan van de juistheid van de destijds afgelegde verklaring omtrent zijn burgerlijke staat. Hierbij is mede in aanmerking genomen dat appellant die verklaring meerdere malen heeft afgelegd, onder meer ook voor de Immigratie- en Naturalisatiedienst. Nu ook overigens niet is aangetoond dat de door appellant afgelegde verklaringen feitelijke onjuistheden bevatten, heeft het college zich terecht op het standpunt gesteld dat voor een verbetering van de geregistreerde gegevens geen grond bestaat. De rechtbank is tot dezelfde conclusie gekomen.
2.5. Appellant betoogt evenzeer tevergeefs dat de rechtbank heeft miskend dat artikel 1:33 van het BW van toepassing is op het sluiten van een huwelijk en niet ook op de inschrijving daarvan in de gemeentelijke basisadministratie. De vraag of het huwelijk met [partner] rechtsgeldig is gesloten - hetgeen niet in geschil is - moet worden onderscheiden van de vraag of het huwelijk in Nederland kan worden erkend. Uit artikel 37, tweede lid, van de Wet GBA vloeit voort dat aan de door appellante overgelegde huwelijksakte geen gegevens worden ontleend, voorzover de Nederlandse openbare orde zich verzet tegen de erkenning van de rechtsgeldigheid van daarin vermelde feiten. Gelet op hetgeen in rechtsoverweging 2.4 is overwogen stelt het college met recht dat het huwelijk met [partner] naar Nederlands recht bigaam is gesloten. Nu het sluiten van een dubbel huwelijk in strijd is met artikel 1:33 BW heeft de rechtbank met juistheid overwogen dat het college deze bepaling, die van openbare orde is, aan de weigering ten grondslag heeft mogen leggen.
2.6. De door appellant aangevoerde omstandigheid dat de huwelijksakte is gelegaliseerd kan evenmin leiden tot een ander oordeel dan dat waartoe de rechtbank is gekomen. Legalisatie brengt niet mee dat de instantie aan wie het desbetreffende document is overgelegd, zonder meer rechtens gehouden is uit te gaan van de juistheid van de in dat document vermelde gegevens. Dit is te minder het geval indien, zoals hier, geen verificatie van de in dat document vermelde gegevens heeft plaatsgevonden.
Van omstandigheden op grond waarvan het college niet heeft kunnen besluiten de gelegaliseerde huwelijksakte van onvoldoende betekenis te achten om over te gaan tot de door appellant gevraagde wijziging van de in de basisadministratie ingeschreven gegevens omtrent zijn burgerlijke staat, is niet gebleken.
2.7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. W. van den Brink, Voorzitter, en mr. R. van der Spoel en mr. W.D.M. van Diepenbeek, Leden, in tegenwoordigheid van mr. R.C.S. Bakker, ambtenaar van Staat.
w.g. Van den Brink w.g. Bakker
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 18 februari 2004
393.