ECLI:NL:RVS:2004:AO3966

Raad van State

Datum uitspraak
18 februari 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200304646/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • P.J.J. van Buuren
  • A.M.E.A. Neuwahl
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Goedkeuring van uitwerkingsplan Pijletuinen III door college van burgemeester en wethouders van Naaldwijk

Op 9 mei 2003 heeft het college van burgemeester en wethouders van Naaldwijk het uitwerkingsplan "Uitwerkingsplan Pijletuinen III, Dreeslaan 112 t/m 166" vastgesteld. Dit besluit werd op 23 juni 2003 goedgekeurd door het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland. Appellanten hebben hiertegen beroep ingesteld bij de Raad van State, waarbij zij stelden dat de goedkeuring van het plan onterecht was verleend. De zaak werd behandeld door een enkelvoudige kamer op 19 januari 2004, waarbij de appellanten en verweerder niet verschenen.

De Raad van State oordeelde dat het geschil betrekking had op de goedkeuring van het uitwerkingsplan. Volgens de Wet op de Ruimtelijke Ordening moet bij de goedkeuring van een uitwerkingsplan worden getoetst of aan de bij het bestemmingsplan gegeven uitwerkingsregels is voldaan. De Afdeling bestuursrechtspraak stelde vast dat het uitwerkingsplan voorzag in de mogelijkheid om negen dakopbouwen aan de Dreeslaan te realiseren. Appellanten voerden aan dat deze dakopbouwen zouden leiden tot een massieve structuur en verlies van uitzicht en bezonning.

De Raad van State concludeerde dat het plan in strijd was met artikel 11, zesde lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, omdat de goedkeuring door verweerder niet in overeenstemming was met de geldende regels. Het beroep van de appellanten werd gegrond verklaard, het besluit van het college van gedeputeerde staten werd vernietigd en goedkeuring aan het plan werd onthouden. Tevens werd bepaald dat de uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit en dat de provincie Zuid-Holland het griffierecht aan de appellanten moest vergoeden.

Uitspraak

200304646/1.
Datum uitspraak: 18 februari 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant] en anderen, wonend te [woonplaats],
appellanten,
en
het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 9 mei 2003 heeft het college van burgemeester en wethouders van Naaldwijk het uitwerkingsplan "Uitwerkingsplan Pijletuinen III, Dreeslaan 112 t/m 166" vastgesteld.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 23 juni 2003, kenmerk DRM/ARB/03/7220A, beslist over de goedkeuring van dit plan.
Tegen dit besluit hebben appellanten bij brief van 12 juli 2003, bij de Raad van State ingekomen op 15 juli 2003, beroep ingesteld.
Verweerder heeft geen verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 januari 2004, waar appellanten en verweerder, met bericht van afwezigheid, niet zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een uitwerkingsplan. Ingevolge artikel 11, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, voorzover hier relevant, kan bij een bestemmingsplan worden bepaald dat het plan moet worden uitgewerkt volgens bij het plan te geven regelen. Bij de beslissing over de goedkeuring van een uitwerkingsplan dient verweerder te toetsen of aan de bij het bestemmingsplan gegeven uitwerkingsregelen is voldaan. Ingevolge artikel 11, vierde lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust daarnaast op verweerder de taak om te bezien of het plan binnen de bij het bestemmingsplan gegeven regelen niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Tevens heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast.
2.2. Met het uitwerkingsplan wordt beoogd negen dakopbouwen aan de Dreeslaan mogelijk te maken.
2.3. Appellanten stellen in beroep dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plan. Zij stellen dat de dakopbouwen op enkele woningen aan de Dreeslaan, waarin het plan voorziet, tot gevolg zullen hebben dat een massieve structuur zal ontstaan en verlies van uitzicht en bezonning zal optreden.
2.4. Verweerder heeft geen reden gezien het plan in strijd te achten met het recht of een goede ruimtelijke ordening en heeft het plan goedgekeurd.
2.5. Uit de stukken is gebleken dat de bestemming “Uit te werken woongebied (UW)” van het bestemmingsplan “Pijletuinen III, eerste herziening” in 1993 is uitgewerkt in het uitwerkingsplan “Pijletuinen III, eerste herziening, gedeeltelijke uitwerking”. Hierbij hebben de gronden de bestemming “Woondoeleinden (W)” gekregen op basis waarvan de bouw van de betreffende woningen aan de Dreeslaan heeft plaatsgevonden. Gebleken is dat het aan de orde zijnde uitwerkingsplan moet worden beschouwd als een herziening van het uitwerkingsplan uit 1993.
Ingevolge artikel 11, zesde lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening worden uitwerkingen en wijzigingen als in dit artikel bedoeld geacht van het bestemmingsplan deel uit te maken, met dien verstande, dat zij, zolang en voorzover de bestemming nog niet verwerkelijkt is, kunnen worden herzien op dezelfde wijze, als waarop zij tot stand zijn gebracht. Hieruit volgt dat de normale procedure tot herziening van een bestemmingsplan dient te worden gevolgd indien en voorzover de in een uitwerkingsplan neergelegde bestemming is verwezenlijkt.
2.6. Gelet op het vorenstaande is het plan in strijd met artikel 11, zesde lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening. Door het plan niettemin goed te keuren, heeft verweerder gehandeld in strijd met dit artikel in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht. Het beroep is gegrond, zodat het bestreden besluit dient te worden vernietigd. In verband hiermee behoeft hetgeen appellanten hebben aangevoerd geen bespreking meer. Uit het vorenstaande volgt tevens dat er rechtens maar één te nemen besluit mogelijk is, zodat de Afdeling aanleiding ziet om goedkeuring te onthouden aan het plan.
2.7. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland van 23 juni 2003, kenmerk DRM/ARB/03/7220A;
III. onthoudt goedkeuring aan het plan;
IV. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
V. gelast dat de provincie Zuid-Holland aan appellanten het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht (€ 116,00) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M.E.A. Neuwahl, ambtenaar van Staat.
w.g. van Buuren w.g. Neuwahl
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 18 februari 2004
280-459.