ECLI:NL:RVS:2004:AO3973

Raad van State

Datum uitspraak
18 februari 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200304853/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • J.C.K.W. Bartel
  • B. Klein Nulent
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Dorpsvernieuwingsplan Dieren-Zuid, herziening horeca

Op 18 februari 2004 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een geschil over de goedkeuring van het bestemmingsplan "Dorpsvernieuwingsplan Dieren-Zuid, herziening horeca". Dit bestemmingsplan, vastgesteld door de gemeenteraad van Rheden op 26 februari 2002, beoogde de vestiging van horecagelegenheden in Dieren-Zuid. De gemeenteraad had het plan goedgekeurd, maar appellanten, waaronder de Stichting Bescherming IJsselgezicht Dieren, stelden dat de goedkeuring onterecht was verleend, met name voor het plandeel met de bestemming "Horecapaviljoen". Ze voerden aan dat de uitvoerbaarheid van het plan niet voldoende was gewaarborgd.

De Raad van State oordeelde dat de verweerder, het college van gedeputeerde staten van Gelderland, niet voldoende had onderzocht of het plan in overeenstemming was met een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling benadrukte dat het aan de verweerder was om te beoordelen of het plan niet in strijd was met het recht en de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen. De Afdeling concludeerde dat het bestreden besluit op dit punt in strijd was met de zorgvuldigheidseisen van de Algemene wet bestuursrecht.

De uitspraak leidde tot de vernietiging van het besluit van 17 juni 2003, dat de goedkeuring van het bestemmingsplan betrof, voor zover het betrekking had op het plandeel met de bestemming "Horecapaviljoen". Daarnaast werd het college van gedeputeerde staten van Gelderland veroordeeld in de proceskosten van appellante sub 1, en werd gelast dat de provincie Gelderland de griffierechten aan de appellanten vergoedde. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 18 februari 2004.

Uitspraak

200304853/1.
Datum uitspraak: 18 februari 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. de stichting "Stichting Bescherming IJsselgezicht Dieren", gevestigd te Rheden,
2. [appellant sub 2], wonend te Dieren,
appellanten,
en
het college van gedeputeerde staten van Gelderland,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 26 februari 2002 heeft de gemeenteraad van Rheden, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 29 januari 2002, het bestemmingsplan "Dorpsvernieuwingsplan Dieren-Zuid, herziening horeca" vastgesteld.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 17 juni 2003, no. RE2003.17343, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Tegen dit besluit hebben appellante sub 1 bij brief van 22 juli 2003, bij de Raad van State ingekomen op 23 juli 2003, en appellante sub 2 bij brief van 29 juli 2003, bij de Raad van State ingekomen op 31 juli 2003, beroep ingesteld.
Bij brief van 23 september 2003 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 januari 2004, waar appellante sub 1, vertegenwoordigd door mr. E.H.M. Harbers, advocaat te Arnhem, appellante sub 2, in persoon en verweerder, vertegenwoordigd door mr. S. Sprokkereef, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen.
Voorts is daar gehoord de gemeenteraad van de gemeente Rheden, vertegenwoordigd door J.D. Lotze, ambtenaar van de gemeente.
2. Overwegingen
2.1. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerder de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast.
2.2. Met het plan wordt beoogd bestaande en nieuw te vestigen horecagelegenheden in Dieren-Zuid, gemeente Rheden, vast te leggen.
Het plan voorziet onder meer in de nieuwvestiging van een horecapaviljoen aan de IJssel in de nabijheid van het veer Dieren-Zuid-Olburgen.
Verweerder heeft het plan goedgekeurd.
2.3. Appellanten hebben in beroep gesteld dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plandeel met de bestemming “Horecapaviljoen”.
Appellanten hebben zich onder meer op het standpunt gesteld dat de uitvoerbaarheid van het plan niet voldoende is gewaarborgd.
2.4. De gemeenteraad heeft zich op het standpunt gesteld dat hij door verschillende exploitanten is benaderd om mogelijkheden te bieden aan kleinschalige toeristische activiteiten rond de veerstoep. Dit kunnen eenmalige activiteiten zijn, maar ook activiteiten met een continu karakter, zoals fiets- en wandeltochten en bootarrangementen. Derhalve is de gemeenteraad van mening dat een kleine horecavoorziening zoals het voorziene horecapaviljoen gepast is.
2.5. Verweerder heeft het plan niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening geacht. Hij onderschrijft het standpunt van de gemeenteraad ten aanzien van de behoefte aan het horecapaviljoen en de exploitatiemogelijkheid daarvan.
2.6. Ten aanzien van het door appellanten aangevoerde argument dat de uitvoerbaarheid van het plan niet voldoende is gewaarborgd, overweegt de Afdeling het volgende.
Uit het verhandelde ter zitting is gebleken dat het aanvankelijk in de bedoeling lag het horecapaviljoen op een andere locatie dan die in het plan is vastgelegd mogelijk te maken. Rijkswaterstaat heeft de activiteiten van het horecapaviljoen op die locatie strijdig geacht met de beleidslijn “Ruimte voor de rivier”. Om deze reden heeft de gemeenteraad een andere locatie voor het horecapaviljoen bepaald. Het horecapaviljoen is daardoor op grotere afstand van de veerpont en niet meer in de richting van de wandel- en fietsroute vanaf het centrum van Dieren-Zuid (via de Kruisstraat) naar het veer komen te liggen, waardoor afbreuk wordt gedaan aan de oorspronkelijke opzet.
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is voorts gebleken dat zich verschillende horecavoorzieningen op niet veel grotere afstand van het veer bevinden.
Uit artikel 9.1, eerste lid, en uit artikel 9.2, eerste lid, onder c, van de planvoorschriften is af te leiden dat het horecapaviljoen alleen overdag (daghoreca) en slechts gedurende een beperkte periode per jaar (van 1 april tot 1 november) geopend mag zijn.
De Afdeling is er voorts niet zeker van, gelet op het verhandelde ter zitting, dat zich één of meer exploitanten zullen aandienen voor de daadwerkelijke exploitatie van het horecapaviljoen.
Gelet op het voorgaande is de Afdeling van oordeel dat het op de weg van verweerder had gelegen enig nader onderzoek te doen naar de uitvoerbaarheid van het plan. Verweerder heeft dit miskend.
Uit het vorenstaande volgt dat het bestreden besluit op dit punt is genomen in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid. De beroepen zijn gegrond, zodat het bestreden besluit wegens strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht dient te worden vernietigd, voorzover het betrekking heeft op het plandeel met de bestemming “Horecapaviljoen”.
2.7. Ten aanzien van appellante sub 1 dient verweerder op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
Wat betreft appellante sub 2 is niet gebleken van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart de beroepen gegrond;
II. vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Gelderland van 17 juni 2003, no. RE2003.17343, voorzover dat betrekking heeft op het plandeel met de bestemming “Horecapaviljoen”;
III. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Gelderland in de door appellante sub 1 in verband met de behandeling van het beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 692,77, waarvan € 644,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het bedrag dient door de provincie Gelderland te worden betaald aan appellante;
IV. gelast dat de provincie Gelderland aan appellanten het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht (€ 232,00 voor appellante sub 1 en € 116,00 voor appellante sub 2) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.C.K.W. Bartel, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. B. Klein Nulent, ambtenaar van Staat.
w.g. Bartel w.g. Klein Nulent
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 18 februari 2004
218-449.