200304979/4.
Datum uitspraak: 13 februari 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek van:
het college van gedeputeerde staten van Limburg,
verzoeker,
om opheffing of wijziging (artikel 8:87 van de Algemene wet bestuursrecht) van de bij uitspraak van 30 september 2003, in zaak no. 200304979/3, getroffen voorlopige voorziening in het geding tussen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid “Edelchemie Panheel B.V.”, gevestigd te Panheel
Bij besluit van 19 november 2002, kenmerk 2002/48764, heeft verzoeker aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid “Edelchemie Panheel B.V.” (hierna: Edelchemie) lasten onder dwangsom als geregeld in artikel 5:32, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht opgelegd. De lasten onder dwangsom zijn opgelegd wegens overtreding van de artikelen 8.1 en 18.18 van de Wet milieubeheer, in samenhang met de voorschriften A-11, A-13, B-5, B-6, F-7, P-1 en P-6, verbonden aan de aan Edelchemie bij besluit van 16 mei 1995, kenmerk BX 2482, verleende revisievergunning als bedoeld in artikel 8.4, eerste lid, van de Wet milieubeheer.
De aan dit besluit verbonden begunstigingstermijn loopt tot 9 september 2003.
Tegen dit besluit heeft Edelchemie bezwaar gemaakt.
Bij brief van 25 juli 2003, bij de Raad van State ingekomen op 25 juli 2003, heeft Edelchemie de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Bij besluit van 19 augustus 2003, kenmerk 2003/36457, verzonden op 21 augustus 2003, heeft verweerder het tegen het besluit van 19 november 2002 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft Edelchemie bij brief van 22 augustus 2003, bij de Raad van State ingekomen op 25 augustus 2003, beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 27 augustus 2003.
Ingevolge het bepaalde in artikel 8:81, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht is het verzoek om voorlopige voorziening gelijkgesteld met een verzoek dat wordt gedaan hangende het beroep.
Bij mondelinge uitspraak van 1 september 2003, no. 200304979/1, heeft de Voorzitter bij wijze van voorlopige voorziening de besluiten van 19 november 2002 en 19 augustus 2003 geschorst. Daarbij is bepaald dat de schorsing in ieder geval doorloopt tot een week na de verzending van de uitspraak aangaande de opheffing dan wel wijziging van de getroffen voorlopige voorziening.
Bij uitspraak van 30 september 2003, no. 200304979/3, heeft de Voorzitter ambtshalve toepassing gegeven aan artikel 8:87, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. De Voorzitter heeft de voorlopige voorziening van 1 september 2003 met ingang van een week na de verzending van deze uitspraak opgeheven wat betreft de lasten onder dwangsom ten aanzien van artikel 8.1 van de Wet milieubeheer en de voorschriften A-11, B-5 en P-1. Voorts heeft de Voorzitter de voorlopige voorziening van 1 september 2003 met ingang van een week na de verzending van deze uitspraak gewijzigd in die zin dat wat betreft voorschrift F-7 de schorsing slechts betrekking heeft op de ten aanzien van overtreding van dit voorschrift opgelegde dwangsom. Voor het overige heeft de Voorzitter de getroffen voorlopige voorziening van 1 september 2003 gehandhaafd.
Bij besluit van 9 december 2003, kenmerk 2003/51352, heeft verzoeker het besluit van 19 augustus 2003 gewijzigd.
Bij brief van 22 december 2003, bij de Raad van State ingekomen per faxbericht op dezelfde datum, heeft verzoeker de Voorzitter verzocht de voorlopige voorziening van 30 september 2003 gedeeltelijk op te heffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 2 februari 2004, waar verzoeker, vertegenwoordigd door mr. P. Baur, mr. H. van Haaren, ing. H. Goes, ambtenaren van de provincie, en mr. H.J. Breeman, advocaat te Rotterdam, is verschenen. Voorts is Edelchemie daar gehoord, vertegenwoordigd door ir. L.F.C Steens, L.M.M. Nevels en mr. M. Klijnsma, advocaat te Amsterdam.
2.1. Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Aanleiding van het verzoek de voorlopige voorziening (gedeeltelijk) op te heffen is het door verzoeker genomen besluit van 9 december 2003, kenmerk 2003/51352. Blijkens dit besluit heeft verzoeker het besluit van 19 augustus 2003 gewijzigd. De wijziging betreft de last onder 1 die nu als volgt dient te worden gelezen:
1. de niet-vergunde gevaarlijke afvalstoffen (474 ton: cyanide zouten, paraformalhyde, kwikhoudende afvalstoffen en batterijen, (pharmaceutisch verontreinigd glas) uit de inrichting te verwijderen en af te voeren naar een vergunninghouder en te bepalen dat voorzover deze overtreding niet binnen de hiervoor genoemde termijn is beëindigd Edelchemie Panheel B.V. een dwangsom verbeurt van € 3.726,- per ton met een maximum van € 1.766.124,-.
Ingelast wordt de navolgende last: onder 8:
8. de teveel opgeslagen (gevaarlijke) afvalstoffen (1.260 ton gaswas- dan wel ontsulfateringsgips) uit de inrichting te verwijderen en af te voeren naar een vergunninghouder en te bepalen dat voorzover deze overtreding niet binnen de hiervoor genoemde termijn is beëindigd Edelchemie Panheel B.V. een dwangsom verbeurt van € 184,16 per ton met een maximum van € 232.046,64.
Door de wijziging, waarbij het bedrag van de dwangsom ten aanzien van het gaswas- en ontsulfateringsgips is verlaagd, is verzoeker naar zijn mening volledig tegemoet gekomen aan de bezwaren die de Voorzitter heeft opgeworpen in zijn uitspraak van 30 september 2003 omtrent voorschrift F-7, zodat de voorlopige voorziening dienaangaande kan worden opgeheven.
2.3. Edelchemie staat op het standpunt dat het verzoek om opheffing van de voorlopige voorziening dient te worden afgewezen. Zij heeft hiertoe aangevoerd dat verzoeker ten onrechte geen rekening heeft gehouden met het besluit van 2 december 2003. Voorts is zij van mening dat verzoeker ten onrechte bij de controles waarop de dwangsom is gebaseerd geen onderscheid heeft gemaakt tussen gaswasslib en gaswasgips.
2.4. Bij besluit van 2 december 2003 heeft verzoeker het bezwaarschrift van Edelchemie met betrekking tot het niet in behandeling nemen van een verzoek tot aanpassing van verschillende voorschriften van de vergunning uit 1995 op grond van artikel 8.24 van de Wet milieubeheer, gegrond verklaard. Met betrekking tot voorschrift F-7 was dit verzoek gedaan om meer gaswas- en ontsulfateringsgips in de inrichting te mogen opslaan. Dit verzoek is voor de beslissing op bezwaar tegen het dwangsombesluit van 19 augustus 2003 bij verzoeker ingekomen, doch hierop is nog niet inhoudelijk beslist. In het besluit van 19 augustus 2003, noch in het wijzigingsbesluit van 9 december 2003 wordt hierop inhoudelijk door verzoeker ingegaan. De Voorzitter is van oordeel dat dit in het kader van de belangenafweging wel zorgvuldig zou zijn geweest. De Voorzitter is er voorts niet van overtuigd dat verzoeker bij het opleggen van de last en het vaststellen van de dwangsom en het maximaal te verbeuren bedrag is uitgegaan van de juiste hoeveelheid gaswas- en ontsulfateringsgips. De Voorzitter ziet gelet hierop en na afweging van de betrokken belangen daarom geen aanleiding de bij uitspraak van 30 september 2003 getroffen voorlopige voorziening op te heffen.
2.5. De Voorzitter wijst het verzoek af.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
Aldus vastgesteld door mr. K. Brink, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. T.I. van Koten, ambtenaar van Staat.
w.g. Brink w.g. Van Koten
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 13 februari 2004