200307350/2.
Datum uitspraak: 9 februari 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:
de vereniging "Bewonersvereniging Vlinderstrik Rodenrijs", gevestigd te Berkel en Rodenrijs, en anderen,
verzoekers,
de Ministerraad, te dezen vertegenwoordigd door de Minister van Verkeer en Waterstaat,
verweerder.
De Tweede Kamer der Staten-Generaal heeft in haar vergadering van 25 april 2002 ingestemd met het kabinetsstandpunt inzake de planologische kernbeslissing-plus "Project Mainportontwikkeling Rotterdam". De Eerste Kamer der Staten-Generaal heeft het kabinetsstandpunt niet binnen vier weken behandeld, zodat zij geacht wordt daarmee te hebben ingestemd.
De tekst van de planologische kernbeslissing-plus zoals deze luidt na de instemming van de Tweede en Eerste Kamer der Staten-Generaal is opgenomen in het op 26 september 2003 vastgestelde deel 4 van de planologische kernbeslissing-plus "Project Mainportontwikkeling Rotterdam" (hierna: de pkb-plus).
Tegen dit besluit hebben onder meer verzoekers bij brief van 4 november 2003, bij de Raad van State ingekomen op 6 november 2003, beroep ingesteld. Bij brief van 4 november 2003, bij de Raad van State ingekomen op 6 november 2003, hebben verzoekers de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 16 januari 2004, waar verzoekers in de personen van [verzoekers] en verweerder, vertegenwoordigd door mr. J.W. Genuit en mr. H.H.L. Krans, ambtenaren ten departemente, zijn verschenen.
2.1. Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Ingevolge artikel 2a, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO) stelt de Ministerraad voor bepaalde aspecten van het nationale ruimtelijke beleid plannen vast. Deze plannen kunnen bestaan uit structuurschetsen, structuurschema's of nota's, die van belang zijn voor het nationaal ruimtelijk beleid, zoals nader bepaald bij algemene maatregel van bestuur. Indien een onderdeel van een zodanig plan een concrete beleidsbeslissing is, wordt die beslissing bij de vaststelling van andere plannen op grond van deze wet in acht genomen.
Ingevolge artikel 54, tweede lid, aanhef en onder a, voor zover hier van belang, gelezen in samenhang met artikel 56, eerste lid, van de WRO kan door een ieder beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State worden ingesteld tegen een concrete beleidsbeslissing, een herziening of een intrekking daarvan, opgenomen in een planologische kernbeslissing.
Ingevolge artikel 1 van de WRO wordt onder een concrete beleidsbeslissing verstaan een als zodanig door het bestuursorgaan aangegeven besluit in een planologische kernbeslissing, een streekplan of een regionaal structuurplan.
Ingevolge artikel 3, eerste lid, van het Besluit op de ruimtelijke ordening 1985 wordt in een planologische kernbeslissing een concrete beleidsbeslissing als zodanig in de tekst of op de kaart benoemd en herkenbaar aangegeven.
2.2.1. Uit deze bepalingen volgt dat de Afdeling met betrekking tot een vastgestelde of herziene planologische kernbeslissing slechts bevoegd is te oordelen over beroepen die zijn gericht tegen daarin vervatte concrete beleidsbeslissingen. Indien een beroep is gericht tegen een niet door het bestuursorgaan als concrete beleidsbeslissing aangegeven onderdeel van een planologische kernbeslissing, is het niet gericht tegen een concrete beleidsbeslissing in de zin van artikel 1 van de WRO; de Afdeling is onbevoegd van zo’n beroep kennis te nemen.
2.2.2. In de pkb-plus luidt de in paragraaf 3.4.3. vermelde concrete beleidsbeslissing: ”Concrete beleidsbeslissing: zoals op figuur 3.8 staat aangegeven zal in de Schiebroekse- en de Zuidpolder, een openbaar toegankelijk natuur- en recreatiegebied met een oppervlakte van circa 100 hectare worden gerealiseerd. In de Schiezone wordt overeenkomstig figuur 3.8 circa 50 hectare openbaar toegankelijk natuur- en recreatiegebied gerealiseerd.”. Op pagina 144 van de pkb-plus is hiertoe in figuur 3.8 de begrenzing van de concrete beleidsbeslissing voor deze gebieden aangegeven.
2.3. Verzoekers richten zich met hun verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening op de vaststelling van de noordelijke begrenzing in figuur 3.8 van het plangebied Schiebroekse polder en Zuidpolder. In deel 1 van de pkb-plus was deze begrenzing op een noordelijker plaats voorzien dan thans in deel 4. Door de teruglegging van de begrenzing in zuidelijke richting vrezen verzoekers dat zich op de aldus buiten het plangebied gehouden gronden andere ontwikkelingen, zoals een busbaan, zullen voordoen.
2.4. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het beroep van verzoekers betrekking heeft op een weigering een concrete beleidsbeslissing te nemen en dat verzoekers om die reden geen recht van beroep toekomt. Voorts acht hij de gevraagde voorlopige voorziening te verstrekkend.
2.5. De Voorzitter acht zich bevoegd van het verzoek kennis te nemen. Het verzoek heeft betrekking op een relatief klein gebied dat grenst aan het plangebied. Het was aanvankelijk binnen de begrenzing daarvan opgenomen, maar is bij de vaststelling in deel 4 van de pkb-plus erbuiten gehouden. Het geschil betreft dan ook de begrenzing van het gebied van de concrete beleidsbeslissing en niet een weigering om een concrete beleidsbeslissing te nemen.
2.5.1. Het verzoek strekt ertoe gronden ten noorden van de noordelijke begrenzing van het plangebied Schiebroekse polder en Zuidpolder binnen de begrenzing van het plangebied te brengen, terwijl de concrete beleidsbeslissing hierin niet voorziet. Een voorlopige voorziening die dat mogelijk maakt is, behoudens uitzonderlijke omstandigheden, te verstrekkend, aangezien ook de uitspraak van de Afdeling, gelet op de aard van de toetsing in de bodemprocedure, alleen dan zal strekken tot het nemen van de door verzoekers gewenste concrete beleidsbeleidsbeslissing indien voor verweerder geen ruimte bestaat een andersluidende beslissing te nemen. Van een zodanige situatie is niet gebleken, noch van uitzonderlijke omstandigheden, bijvoorbeeld dat het bestreden besluit evidente gebreken vertoont en bovendien zo urgente belangen in het geding zijn dat de procedure in de hoofdzaak in redelijkheid niet kan worden afgewacht.
2.5.2. Gelet hierop ziet de Voorzitter geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
Aldus vastgesteld door mr. R. Cleton, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. P. Klein, ambtenaar van Staat.
w.g. Cleton w.g. Klein
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 9 februari 2004