ECLI:NL:RVS:2004:AO3998

Raad van State

Datum uitspraak
18 februari 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200305588/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • D.A.C. Slump
  • J.H. Roelfsema
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering bouwvergunning voor uitbreiding recreatiewoning in Aalten

In deze zaak heeft het college van burgemeester en wethouders van Aalten op 20 maart 2002 geweigerd om aan de appellant een bouwvergunning te verlenen voor de uitbreiding van een recreatiewoning. Het bouwplan omvatte de vergroting van de recreatiewoning met een overkapping, de bouw van een zwembad en de vergroting van een berging op een specifiek perceel in Aalten. Na een ongegrond verklaard bezwaar door het college op 18 juli 2002, heeft de rechtbank Zutphen op 10 juli 2003 de uitspraak van het college bevestigd. De appellant heeft hiertegen hoger beroep ingesteld bij de Raad van State, dat op 18 februari 2004 werd behandeld.

De Raad van State heeft vastgesteld dat het bouwplan niet in overeenstemming is met het geldende bestemmingsplan "Buitengebied". De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de uitbreiding van de recreatiewoning en de bouw van het zwembad niet mogelijk zijn onder de huidige planvoorschriften. De Afdeling bestuursrechtspraak heeft geconcludeerd dat de artikelen in het bestemmingsplan geen ruimte bieden voor de gevraagde bouwactiviteiten, aangezien deze niet voldoen aan de voorwaarden voor bestaande bouwwerken of vergunningsplichtige uitbreidingen.

De Raad van State heeft het hoger beroep van de appellant ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank bevestigd. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, en de beslissing werd uitgesproken in naam der Koningin.

Uitspraak

200305588/1.
Datum uitspraak: 18 februari 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank te Zutphen van 10 juli 2003 in het geding tussen:
appellant
en
het college van burgemeester en wethouders van Aalten.
1. Procesverloop
Bij besluit van 20 maart 2002 heeft het college van burgemeester en wethouders van Aalten (hierna: het college ) geweigerd aan appellant bouwvergunning te verlenen voor het vergroten van de recreatiewoning met een overkapping, het bouwen van een zwembad en het vergroten van een berging op het perceel kadastraal bekend gemeente Aalten, sectie/nummer […], plaatselijk bekend [locatie], Aalten (hierna: het perceel).
Bij besluit van 18 juli 2002 heeft het college het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 10 juli 2003, verzonden op 11 juli 2003, heeft de rechtbank te Zutphen (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 20 augustus 2003, bij de Raad van State ingekomen op 21 augustus 2003, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brieven van 29 september, 2 oktober en 7 oktober 2003. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 22 oktober 2003 heeft het college van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 februari 2004. Partijen zijn niet verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het bouwplan ziet op de uitbreiding van een recreatiewoning met een tweede overkapping, de aanleg van een zwembad en het vergroten van een berging.
2.2. Tussen partijen is niet in geschil dat het bouwplan niet in overeenstemming is met het ter plaatse geldende bestemmingsplan “Buitengebied”. Voorts staat vast dat de recreatiewoning reeds bestond ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan.
2.3. Ingevolge artikel 21, eerste lid, onder a, sub 1, van de planvoorschriften mag een bouwwerk, dat op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerpplan bestond, krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde bouwvergunning is of mag worden gebouwd en afwijkt van dit plan, dan wel na genoemd tijdstip door handelingen, waarop het plan geen invloed heeft kunnen uitoefenen, van het plan is gaan afwijken, indien het naar zijn aard afwijkt van het plan, gedeeltelijk worden vernieuwd, veranderd en voorzover het een gebouw betreft, naar inhoud met maximaal 10% worden vergroot.
Ingevolge het eerste lid, onder b, kan hiervan vrijstelling worden verleend voor het vergroten van een bouwwerk, voorzover het een gebouw betreft, tot maximaal 25% van de inhoud, mits deze vergroting niet eerder krachtens deze overgangsbepaling heeft plaatsgevonden, met dien verstande, dat het bouwwerk naar zijn aard (meer) in overeenstemming wordt gebracht met het plan, dan wel blijft binnen de categorie (burgerbebouwing, agrarische bebouwing, bijzondere bebouwing, bedrijfsbebouwing) waartoe het behoort en geen andere afwijkingen van het plan ontstaan.
2.4. De Afdeling is met de rechtbank van oordeel dat artikel 21 van de planvoorschriften niet de mogelijkheid biedt om de bouw van het zwembad te realiseren. Het betreft immers geen bestaand bouwwerk of een bouwwerk dat krachtens een voor de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan aangevraagde bouwvergunning mag worden gebouwd. Ook de tweede overkapping kan, zoals de rechtbank terecht heeft vastgesteld, niet met toepassing van dat artikel worden gebouwd. Dat de woning ooit voorzien is geweest van twee overkappingen, kan niet tot een ander oordeel leiden. Bovendien bevindt de overkapping, waar het bouwplan op ziet, zich niet aan een van de zijden van de woning waar de oorspronkelijke overkappingen waren gebouwd en heeft zij niet dezelfde omvang. Voorts betreft de uitbreiding van de berging een vergroting van de inhoud met 112%, zodat ook die niet met toepassing van voormeld artikel 21 te realiseren is.
Het betoog van appellant dat het bestemmingsplan ouder is dan 10 jaar, kan aan het voorgaande niet afdoen. Dat het gemeentebestuur overweegt de recreatiewoning in het in voorbereiding zijnde bestemmingsplan op te nemen, kan evenmin tot een ander oordeel leiden.
2.5. De rechtbank heeft terecht vastgesteld dat aan het bouwplan geen medewerking kan worden verleend met toepassing van artikel 19, derde lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO).
Zoals de Afdeling reeds eerder heeft overwogen in haar uitspraak van 19 november 2003, in zaak 200301870/1 (www.raadvanstate.nl) moet, mede gelet op het onderscheid dat in het kader van de WRO en de Woningwet wordt gemaakt tussen permanent bewoonde woningen en recreatiewoningen, worden geconcludeerd dat met artikel 20, eerste lid, aanhef, onder a, sub 2°, van het Besluit op de ruimtelijke ordening 1985 (hierna: het Bro), dat spreekt over woongebouwen, niet is beoogd artikel 19, derde lid, van de WRO van toepassing te doen zijn op uitbreidingen van en bijgebouwen bij recreatiewoningen buiten de bebouwde kom. Reeds hierom kan geen vrijstelling als bedoeld in artikel 19, derde lid, van de WRO worden verleend voor de tweede overkapping en het vergroten van de berging.
Omdat ingevolge artikel 20, eerste lid, aanhef en onder c, van het Bro, voor toepassing van artikel 19, derde lid, van de WRO bouwwerken, geen gebouw zijnde, in aanmerking komen met een bruto-vloeroppervlak dat niet groter is dan 25 m², kan voor het zwembad, dat een oppervlakte heeft van meer dan 25 m², evenmin vrijstelling als bedoeld in artikel 19, derde lid, van de WRO worden verleend.
Gelet hierop wordt niet toegekomen aan het betoog van appellant ten aanzien van het door de gemeenteraad van Aalten vastgestelde beleid met betrekking tot de toepassing van voormeld artikel 19, derde lid, van de WRO.
2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.H. Roelfsema, ambtenaar van Staat.
w.g. Slump w.g. Roelfsema
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 18 februari 2004
378.