200303654/1.
Datum uitspraak: 25 februari 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 23 april 2003 in het geding tussen:
[verzoeker rechtbank], wonend te [woonplaats]
Bij besluit van 4 april 2002 heeft appellant (hierna: het college) geweigerd om de geboortedatum van [verzoeker rechtbank] in de gemeentelijke basisadministratie te wijzigen van 23 juni 1967 in 15 oktober 1968.
Bij besluit van 20 augustus 2002 heeft het college - voorzover thans van belang - het daartegen door [verzoeker rechtbank] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 23 april 2003, verzonden op 24 april 2003, heeft de rechtbank 's-Gravenhage (hierna: de rechtbank) - voorzover thans van belang - het daartegen door [verzoeker rechtbank] ingestelde beroep gegrond verklaard en de bestreden beslissing op bezwaar in zoverre vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft het college bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 6 juni 2003, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 4 juli 2003. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 18 augustus 2003 heeft [verzoeker rechtbank] van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 december 2003, waar het college, vertegenwoordigd door mr. M. Hertogs en J.E. Hartog, ambtenaren van de gemeente, en [verzoeker rechtbank] in persoon, bijgestaan door mr. G.E. Eind, werkzaam bij Rechtskundig Bureau Eind te Zoetermeer, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 36, tweede lid, aanhef en onder c, van de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (hierna: de Wet GBA) - voorzover thans van belang - worden de gegevens over de burgerlijke staat, indien zij feiten betreffen die zich buiten Nederland hebben voorgedaan, ontleend aan een buiten Nederland overeenkomstig de plaatselijke voorschriften door een bevoegde instantie opgemaakte akte die ten doel heeft tot bewijs te dienen van het desbetreffende feit.
Ingevolge artikel 82, eerste lid, voldoet het college van burgemeester en wethouders binnen vier weken kosteloos aan het verzoek van betrokkene hem betreffende gegevens in de basisadministratie te verbeteren, aan te vullen of te verwijderen, indien deze feitelijk onjuist dan wel onvolledig zijn of in strijd met een wettelijk voorschrift worden verwerkt. Het verzoek bevat de aan te brengen wijzigingen.
Ingevolge artikel 83, aanhef en onder f, - voorzover thans van belang - wordt een beslissing van het college van burgemeester en wethouders om niet te voldoen aan een verzoek als bedoeld in artikel 82 gelijkgesteld met een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb).
2.2. In de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank overwogen dat [verzoeker rechtbank] een gelegaliseerde en geverifieerde geboorteakte uit Ghana heeft overgelegd, welke akte kan worden beschouwd als een brondocument als bedoeld in artikel 36, tweede lid, aanhef en onder c, van de Wet GBA. Onder verwijzing naar de Circulaire “Legalisatie en verificatie van buitenlandse bewijsstukken” van de Minister van Buitenlandse Zaken van 1 februari 2000 (de Afdeling leest: 12 januari 2000), nr. 5001966/99/6 (hierna: de Circulaire), heeft de rechtbank erop gewezen dat Nederland ten aanzien van documenten afkomstig uit (onder meer) Ghana niet alleen de formele echtheid ervan wenst te legaliseren, maar ook de inhoudelijke juistheid van het document wenst te verifiëren. Ten aanzien van documenten die aan zodanig onderzoek onderworpen zijn geweest dient naar het oordeel van de rechtbank, gelet op de Circulaire, het uitgangspunt te zijn dat de daarin opgenomen gegevens juist en rechtsgeldig zijn. Dat is slechts anders indien er concrete aanwijzingen bestaan dat het document ten onrechte inhoudelijk juist is bevonden door de Nederlandse autoriteiten ter plaatse. Nu de rechtbank daarvan niet is gebleken, heeft zij geoordeeld dat de beslissing op bezwaar op ontoereikende gronden berust.
2.3. Het college bestrijdt dit oordeel tevergeefs. Het college stelt met recht dat het gestelde in de Circulaire niet wegneemt dat hij terzake van de registratie van gegevens in de gemeentelijke basisadministratie een eigen verantwoordelijkheid heeft. Dit betekent evenwel niet dat het college zonder meer kan voorbijgaan aan de door het Ministerie van Buitenlandse Zaken na verificatie verkregen gegevens die, gelet op het besluit over te gaan tot legalisatie, de inhoudelijke juistheid van het desbetreffende document naar het oordeel van de minister genoegzaam bevestigen. Voorts dient in het onderhavige geval in aanmerking te worden genomen dat een eerder door [verzoeker rechtbank] overgelegde geboorteakte niet is gelegaliseerd vanwege gerede twijfel aan de juistheid van de daarin genoemde geboortedatum. Dat [verzoeker rechtbank] bij de inschrijving van de eerder overlegde geboorteakte geen voorbehoud terzake van de juistheid van die akte heeft gemaakt, doet aan het voorgaande niet af. Onder de gegeven omstandigheden is voor het standpunt dat aan de (gewijzigde) geboorteakte voor de registratie in de gemeentelijke basisadministratie geen rechtens relevante betekenis kan worden toegekend, dan ook slechts plaats indien concrete aanwijzingen bestaan dat ondanks het door de minister verrichte verificatieonderzoek de in deze akte vermelde gegevens onjuist zijn, dan wel dat onderzoek zodanig gebrekkig of summier is geweest dat de daaraan bij de legalisatie verbonden conclusie bij de registratie redelijkerwijs niet kan worden gevolgd. De enkele stelling van het college dat het volgens de Circulaire mogelijk is dat legalisatie en verificatie van een stuk onvoldoende zekerheid omtrent de herkomst en/of de inhoud ervan verschaft, acht de Afdeling evenals de rechtbank in dit verband niet voldoende. Voorts kan geen gewicht worden toegekend aan de stelling dat in dit geval niet is uitgesloten dat sprake is van een naar Ghanees recht niet rechtsgeldige herregistratie, nu dit niet met concrete gegevens is onderbouwd. Ook in hetgeen appellant overigens heeft aangevoerd wordt geen grond gezien voor een ander oordeel dan dat waartoe de rechtbank is gekomen.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Er is voorts aanleiding om het college op na te melden wijze in de proceskosten te verwijzen.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Den Haag in de door [verzoeker rechtbank] in verband met de behandeling van het hoger beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 644,00, welk bedrag geheel is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het bedrag dient door de gemeente Den Haag te worden betaald aan [verzoeker rechtbank].
Aldus vastgesteld door mr. W. van den Brink, Voorzitter, en mr. R. van der Spoel en mr. W.D.M. van Diepenbeek, Leden, in tegenwoordigheid van mr. R.C.S. Bakker, ambtenaar van Staat.
w.g. Van den Brink w.g. Bakker
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 25 februari 2004