200303741/1.
Datum uitspraak: 25 februari 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
het dagelijks bestuur van het zuiveringsschap Hollandse Eilanden en Waarden,
verweerder.
Bij besluit van 24 april 2003, kenmerk LZ/U 0301554, heeft verweerder goedkeuring verleend aan het door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Vianen ingediende maatregelenplan zoals bedoeld in voorschrift 3.3 van de op 21 november 2000 aan voornoemd college verleende vergunning ingevolge de Wet verontreiniging oppervlaktewateren.
Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 10 juni 2003, bij de Raad van State ingekomen op 12 juni 2003, beroep ingesteld.
Bij brief van 24 juli 2003 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 januari 2004, waar appellant in persoon en verweerder, vertegenwoordigd door mr. A.A.M. Niens en ing. D. Beltgens, ambtenaren bij het zuiveringsschap, zijn verschenen. Voorts is daar als partij gehoord het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Vianen, vertegenwoordigd door P. van der Woude en drs. C.A. Op de Haar, ambtenaren van de gemeente.
2.1. Het maatregelenplan is er blijkens voormeld voorschrift 3.3 op gericht inzichtelijk te maken welke maatregelen in het kader van het waterkwaliteitsspoor dienen te worden genomen om de effecten van bij het besluit van 21 november 2000 vergunde lozingen vanwege een riooloverstort op het oppervlaktewater tot een aanvaardbaar niveau te beperken. Het plan moet voorts een planning bevatten van de te nemen maatregelen.
2.2. Appellant heeft zich in het beroepschrift ten dele beperkt tot het verwijzen naar de tegen het ontwerp van het besluit ingebrachte bedenkingen, namelijk voor zover het betreft de bedenkingen inzake de overstortingsfrequentie en de controle op het functioneren van de riooloverstort. In de considerans van het bestreden besluit is verweerder ingegaan op deze bedenkingen. Appellant heeft noch in het beroepschrift, noch ter zitting redenen aangevoerd waarom de weerlegging van de desbetreffende bedenkingen in het bestreden besluit onjuist zou zijn. Ook voor het overige is niet gebleken dat die weerlegging van de bedenkingen onjuist zou zijn. Het beroep treft in zoverre geen doel.
2.3. Appellant wil een garantie dat het oppervlaktewater geschikt is voor veedrenking. Hij verwijst hierbij naar het rapport ‘Genezen én voorkomen’ van de Commissie Diergezondheid en riooloverstorten van februari 2003. Als een dergelijke garantie niet kan worden gegeven verlangt hij het plaatsen van een raster ter voorkoming van drenking door zijn vee en de aanleg van een voorziening voor veedrenking. Daarnaast wil appellant een verklaring voor recht dat hij geen bagger en/of slootvuil hoeft te accepteren op zijn grond.
2.3.1. Verweerder heeft het maatregelenplan goedgekeurd omdat daarmee volgens hem de waterkwaliteitsdoelstellingen zoals geformuleerd in de vergunning van 21 november 2000 kunnen worden bereikt.
2.3.2. De Afdeling constateert dat de door appellant aangevoerde beroepsgronden met name zien op de op 21 november 2000 aan het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Vianen verleende vergunning ingevolge de Wet verontreiniging oppervlaktewateren. Appellant heeft geen inhoudelijke gronden aangevoerd waarom verweerder geen goedkeuring had mogen verlenen aan het maatregelenplan. Meer specifiek heeft appellant niet betwist dat de waterkwaliteitsdoelstellingen zoals geformuleerd in de vergunning van 21 november 2000 door het nemen van de in het plan genoemde maatregelen kunnen worden bereikt. De door appellant aangevoerde gronden kunnen derhalve niet leiden tot het oordeel dat verweerder niet in redelijkheid goedkeuring heeft kunnen verlenen aan het door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Vianen ingediende maatregelenplan. Het beroep treft in zoverre geen doel.
2.4. Het beroep is ongegrond.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. W.C.E. Hammerstein-Schoonderwoerd, Voorzitter, en drs. H. Borstlap en mr. P.C.E. van Wijmen, Leden, in tegenwoordigheid van drs. G.K. Klap, ambtenaar van Staat.
w.g. Hammerstein-Schoonderwoerd w.g. Klap
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 25 februari 2004