200304643/1.
Datum uitspraak: 25 februari 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellanten], wonend te Bergen op Zoom,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Breda van 5 juni 2003 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Bergen op Zoom.
Bij besluit van 6 november 2002 heeft het college van burgemeester en wethouders van Bergen op Zoom (hierna: het college) aan MAB B.V. bouwvergunning verleend voor de bouw van een woongebouw met winkel op het perceel, kadastraal bekend gemeente Bergen op Zoom, sectie […], nummer […], plaatselijk bekend […].
Bij besluit van 19 maart 2003 heeft het college het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij besluit van 13 januari 2003 heeft het college aan MAB B.V. wederom bouwvergunning verleend voor de bouw van een woongebouw met winkel op het perceel.
Bij besluit van 28 april 2003 heeft het college het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 5 juni 2003, verzonden op 6 juni 2003, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Breda (hierna: de voorzieningenrechter) de tegen de besluiten van 19 maart 2003 en 28 april 2003 ingestelde beroepen ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief van 14 juli 2003, bij de Raad van State ingekomen op 15 juli 2003, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 13 augustus 2003. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 26 september 2003 heeft het college van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 januari 2004, waar appellanten, vertegenwoordigd door mr. R.A.C.M. van Dijk, advocaat te Bergen op Zoom, en het college, vertegenwoordigd door mr. P. Engelvaart, C.J. Kaijser en A.J.H. van Eekelen, ambtenaren der gemeente, zijn verschenen.
2.1. Naar ter zitting onweersproken is gesteld is de bij besluit van 6 november 2002 verleende bouwvergunning ingetrokken. Derhalve betreft het geschil thans uitsluitend de bij besluit van 13 januari 2003 verleende bouwvergunning.
2.2. Ter zitting is door appellanten uitdrukkelijk gesteld dat geen van de in artikel 44 van de Woningwet genoemde weigeringsgronden voor de bouwvergunning zich hier voordoet. Appellanten hebben enkel bezwaar tegen het verwezenlijken van het bouwplan op de beoogde locatie, omdat zij vrezen dat dit zal leiden tot onherstelbare beschadiging en mogelijk het afsterven van de daar aanwezige platanen.
2.3. Anders dan appellanten menen, kunnen de gevolgen van een bouwplan niet leiden tot het oordeel dat bouwvergunning geweigerd dient te worden, indien met betrekking tot dat bouwplan zich geen van de weigeringsgronden genoemd in artikel 44 van de Woningwet voordoet. Gelet op het limitatieve en imperatieve stelsel van voornoemd artikel, was het college derhalve gehouden de gevraagde bouwvergunning te verlenen.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, Voorzitter, en mr. C. de Gooijer en mr. M.G.J. Parkins-de Vin, Leden, in tegenwoordigheid van mr. P. Lodder, ambtenaar van Staat.
w.g. Slump w.g. Lodder
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 25 februari 2004