ECLI:NL:RVS:2004:AO4380

Raad van State

Datum uitspraak
25 februari 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200304928/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • W. van den Brink
  • S. Zwemstra
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verplichting tot verwijdering van verkeersbakens door college van burgemeester en wethouders van Zevenaar

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen een uitspraak van de rechtbank Arnhem. Het college van burgemeester en wethouders van Zevenaar had op 8 november 2001 besloten dat appellante de verkeersbakens op het voorterrein van haar perceel te Zevenaar moest verwijderen. Dit besluit werd vergezeld van een last onder dwangsom van ƒ 250,00/€ 113,45 per dag voor elke dag dat appellante in gebreke bleef, met een maximum van ƒ 10.000,00/€ 4537,80. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het college verklaarde dit bezwaar op 5 maart 2002 ongegrond. De rechtbank Arnhem verklaarde op 18 juni 2003 het beroep van appellante niet-ontvankelijk, omdat de verkeersbakens inmiddels door appellante waren verwijderd en zij geen procesbelang meer had. Appellante ging in hoger beroep bij de Raad van State, waar zij op 25 februari 2004 werd gehoord. Tijdens de zitting werd bevestigd dat de verkeersbakens waren verwijderd en dat appellante deze niet meer wenste. De Raad van State oordeelde dat de rechtbank terecht had vastgesteld dat het procesbelang van appellante was komen te vervallen, en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

200304928/1.
Datum uitspraak: 25 februari 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante] gevestigd te [plaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 18 juni 2003 in het geding tussen:
appellante
en
het college van burgemeester en wethouders van Zevenaar.
1. Procesverloop
Bij besluit van 8 november 2001 heeft het college van burgemeester en wethouders van Zevenaar (hierna: het college) appellante gelast om de verkeersbakens op het voorterrein van het perceel [locatie] te Zevenaar te verwijderen en verwijderd te houden na woensdag 14 november 2001 onder oplegging van een last onder dwangsom van ƒ 250,00/€ 113,45 per dag voor elke dag dat zij dit nalaat tot een maximum van ƒ 10.000,00/€ 4537,80.
Bij besluit van 5 maart 2002 heeft het college het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 18 juni 2003, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Arnhem (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 25 juli 2003, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 30 oktober 2003 heeft het college van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 februari 2004, waar appellante vertegenwoordigd door haar [directrice] en haar [procuratiehouder], bijgestaan door mr. R.H. van de Beeten, advocaat te Zevenaar, en het college, vertegenwoordigd door M.A.A.M. Sloot-Huigens en mr. N.T.J. Oosterwegel, beiden ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Appellante betoogt tevergeefs dat de rechtbank haar beroep ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. De rechtbank heeft ter zitting vastgesteld dat de verkeersbakens inmiddels door appellante waren verwijderd en door haar ook niet verder gewenst werden. Op grond daarvan is de rechtbank terecht tot de conclusie gekomen dat het procesbelang van appellante was komen te vervallen en dat het beroep mitsdien niet-ontvankelijk moest worden verklaard.
2.2. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
2.3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. W. van den Brink, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. Zwemstra, ambtenaar van Staat.
w.g. Van den Brink w.g. Zwemstra
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 25 februari 2004
367.