200305115/1.
Datum uitspraak: 25 februari 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de Minister van Verkeer en Waterstaat,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 18 juni 2003 in het geding tussen:
[verzoeker], woonplaats thans onbekend,
Bij besluit van 20 februari 2002 heeft appellant het rijbewijs van [verzoeker] voor alle categorieën ongeldig verklaard wegens het niet meewerken aan een onderzoek naar de geschiktheid, vereist voor het besturen van één of meer categorieën van motorrijtuigen waarvoor zijn rijbewijs is afgegeven.
Bij besluit van 18 september 2002 heeft appellant het daartegen door [verzoeker] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 18 juni 2003, verzonden op 23 juni 2003, heeft de rechtbank 's-Hertogenbosch (hierna: de rechtbank) het daartegen door [verzoeker] ingestelde beroep gegrond verklaard en de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 1 augustus 2003, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 29 augustus 2003. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 11 september 2003 heeft [verzoeker] van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 februari 2004, waar appellant, vertegenwoordigd door drs. M.M. van Dongen, werkzaam bij de Stichting Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen, is verschenen. [Verzoeker] is met bericht van verhindering niet verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 131, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994, besluit de Minister, indien de in artikel 130, eerste lid, van die wet bedoelde schriftelijke mededeling naar zijn oordeel daartoe aanleiding geeft, dat betrokkene zich dient te onderwerpen aan een onderzoek naar zijn rijvaardigheid of geschiktheid.
Ingevolge artikel 132, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994, voorzover hier van belang, is degene die zich ingevolge het in artikel 131, eerste lid, bedoelde besluit dient te onderwerpen aan een onderzoek verplicht de daartoe vereiste medewerking te verlenen.
In het tweede lid van voornoemd artikel, voorzover hier van belang, is bepaald dat bij gebreke van de in het eerste lid bedoelde medewerking de Minister onverwijld tot ongeldigverklaring van het rijbewijs van de houder besluit.
Ingevolge artikel 133, eerste lid, van het Reglement rijbewijzen (hierna: het Reglement) worden tijdstip en plaats van het in artikel 131 van de wet bedoelde onderzoek naar de rijvaardigheid of geschiktheid of, indien het onderzoek in gedeelten plaatsvindt, van die gedeelten door de Minister vastgesteld.
Ingevolge het tweede lid van voornoemd artikel worden, indien betrokkene niet op de voor het onderzoek vastgestelde tijd en plaats aanwezig is, tijd en plaats van het onderzoek door de Minister opnieuw vastgesteld, tenzij naar het oordeel van de Minister geen sprake is van een geldige reden van verhindering.
2.2. Appellant bestrijdt het oordeel van de rechtbank dat hij niet tot ongeldigverklaring van het rijbewijs van [verzoeker] had kunnen overgaan, aangezien volgens de rechtbank niet vast staat dat [verzoeker] geen geldige reden van verhindering had. In dit verband voert appellant aan dat de oproeping voor het onderzoek naar de geschiktheid aangetekend en per gewone post is verzonden naar het adres waar [verzoeker] volgens de gegevens van de Gemeentelijke Basis Administratie officieel stond ingeschreven. [verzoeker] heeft geen bericht van verhuizing doorgegeven terwijl hij, gelet op de annuleringsbrief van appellant van 2 november 2001 inzake een eerder voorgenomen onderzoek, wist dat hij spoedig zou worden opgeroepen voor een nieuw onderzoek. Weliswaar gaf de mededeling "onbekend vertrokken" op de retour gekomen oproeping ten tijde van het primaire besluit aanleiding om aan te nemen dat [verzoeker] op dat moment niet op dat adres verbleef, maar volgens appellant was er achteraf gezien geen reden voor een adresverificatie. [verzoeker] heeft immers kennelijk wel de beslissing in primo van 20 februari 2002 – welke naar hetzelfde adres is gestuurd als de oproeping voor het onderzoek – ontvangen, aangezien deze niet retour is gekomen en hij tijdig bezwaar heeft gemaakt tegen de ongeldigverklaring van zijn rijbewijs.
Gelet hierop heeft [verzoeker] naar het oordeel van appellant niet de vereiste medewerking aan een onderzoek naar zijn geschiktheid om motorrijtuigen te besturen verleend, hetgeen ingevolge artikel 132, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994 leidt tot ongeldigverklaring van zijn rijbewijs.
2.3. Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat de mededeling op de retour gekomen enveloppe van de aangetekend verzonden oproeping “onbekend vertrokken”, en het feit dat [verzoeker] niet op het onderzoek is verschenen, niet bij appellant tot de conclusie hadden mogen leiden dat [verzoeker] geen geldige reden van verhindering had, maar voor appellant aanleiding hadden moeten zijn om hiernaar een onderzoek in te stellen. Vaststaat dat appellant dit niet heeft gedaan. Gelet hierop heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat de beslissing op bezwaar niet in stand kan blijven.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat aanleiding op na te melden wijze.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. veroordeelt de Minister van Verkeer en Waterstaat in de door [verzoeker] in verband met de behandeling van het hoger beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 322,00, welk bedrag geheel is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het bedrag dient door de Staat der Nederlanden (het ministerie van Verkeer en Waterstaat) te worden betaald aan [verzoeker].
Aldus vastgesteld door mr. P. van Dijk, Voorzitter, en mr. J.A.M. van Angeren en mr. J.G. Treffers, Leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Zwemstra, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Dijk w.g. Zwemstra
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 25 februari 2004