200305291/1.
Datum uitspraak: 25 februari 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellanten], wonend te [plaats] (Gelderland),
het college van gedeputeerde staten van Gelderland,
verweerder.
Verweerder heeft bij besluit van 20 juni 2003, nr. RE2002.100986, een vergunning onder voorwaarden ingevolge de Ontgrondingenwet verleend aan GEM Waalsprong C.V. te Nijmegen voor het ontgronden van de percelen kadastraal bekend gemeente Nijmegen, sectie D, nrs. 33, 39, 40, 41, 58, 845 en 1016.
Tegen dit besluit hebben appellanten bij brief van 11 augustus 2003, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde datum, beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 6 oktober 2003.
Bij brief van 29 september 2003 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellanten. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 februari 2004, waar appellanten, in persoon van [appellant], en verweerder, vertegenwoordigd door G. van der Werff, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts is GEM Waalsprong C.V., vertegenwoordigd door mr. B.J.L. Cornielje, gemachtigde, daar verschenen.
2.1. De ontgrondingsvergunning hangt samen met de bouw van woningen in de Nijmeegse Vinex-locatie de Waalsprong. Binnen deze woningbouwlocatie, die is onderverdeeld in zogenoemde “vlekken”, worden waterpartijen aangelegd ten behoeve van de afwatering. De bestreden ontgrondingsvergunning maakt de aanleg van een waterpartij mogelijk binnen Woonpark Oosterhout, vlek 10 West.
2.2. Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Ontgrondingenwet is het verboden zonder vergunning te ontgronden. Een vergunning wordt op grond van artikel 10, zevende lid, van de wet verleend na afweging van alle in artikel 3, tweede lid, bedoelde belangen. In artikel 3, tweede lid, van de wet is bepaald dat aan een vergunning voorschriften kunnen worden verbonden ter bescherming van alle bij een ontgronding betrokken belangen alsmede ter bevordering en bescherming van belangen, betrokken bij de herinrichting van de ontgronde onroerende zaken en de aanpassing van de omgeving van de ontgronde onroerende zaken.
2.3. Appellanten die een melkrundveehouderij en jongveebedrijf hebben in de [locatie] in [plaats], kunnen zich niet met het besluit tot vergunningverlening verenigen. Zij stellen dat de watergang langs hun weiland door de ontgronding in een open verbinding komt te staan met een aan te leggen riooloverstort en zij vrezen dat hun melk- en jongvee ziek zal worden door het drinken van water uit de watergang. Daarnaast verzoeken appellanten om het toevoegen van percelen in vlek 10 West aan hun percelen ter compensatie van de percelen F 37 en F 38, om het vestigen van een erfdienstbaarheid, en om een pasjessysteem voor de knip in de Griftdijk.
2.3.1. Verweerder stelt primair dat de bezwaren van appellanten niet in het kader van deze procedure aan de orde kunnen komen. Subsidiair heeft hij ten aanzien van de bezwaren van appellanten overwogen dat het watersysteem van Woonpark Oosterhout, bestaande uit de vlekken 10 West, 10 Midden en 10 Oost, één geheel vormt. In deze vlekken zijn of worden gescheiden rioolsystemen aangelegd. Dit houdt in dat alleen schoon regenwater, dat op de verharding (wegen en daken) binnen deze vlekken valt, in het oppervlaktewatersysteem terecht komt. Het vuilwaterriool is niet met het regenwaterriool verbonden. Riooloverstorten op oppervlaktewater vinden in principe niet plaats. Een uitzondering hierop is de nooduitlaat in vlek 10 Oost, die in zeer extreme situaties geringe hoeveelheden rioolwater (eens in de tien jaar) kan lozen op het oppervlaktewater. Dit heeft geen tot nauwelijks invloed op de kwaliteit van het oppervlaktewater en zeker niet aan de zijde van vlek 10 West, aldus verweerder. Hij concludeert dan ook dat slechts schoon regenwater in het oppervlaktewater, zijnde de watergangen, terecht komt, zodat dit watersysteem geen gevaar oplevert voor het vee dat van het water drinkt.
2.3.2. De bezwaren van appellanten ten aanzien van de verbinding van de watergang langs hun weiland met een aan te leggen riooloverstort, betreffen de gevolgen van de ontgrondingswerkzaamheden. Deze bezwaren hebben derhalve betrekking op bij de ontgrondingen betrokken belangen. De door de Ontgrondingenwet te bieden rechtsbescherming dient echter terug te treden voorzover in de bescherming van bij de ontgronding betrokken belangen door specifieke wettelijke regelingen wordt voorzien. De bovenbedoelde bezwaren van appellanten zijn in het kader van hun beroep tegen de op 9 november 2000 verleende vergunning krachtens de Wet verontreiniging oppervlaktewater ten volle aan de orde gekomen en bij uitspraak van de Afdeling van 5 september 2001, nr. 200005795/1, ongegrond verklaard. Derhalve kunnen de door appellanten bedoelde gevolgen van de ontgrondingswerkzaamheden voor de watergang langs hun weiland, in het kader van de vergunning krachtens de Ontgrondingenwet niet worden beoordeeld.
Ook de hierboven onder 2.3. vermelde, door appellanten aan de Afdeling gerichte verzoeken kunnen in de voorliggende procedure niet aan de orde komen. Daartoe overweegt zij dat deze verzoeken geen belangen betreffen die door het uitvoeren van de vergunde ontgronding kunnen worden geschaad, en derhalve niet kunnen worden beschouwd als bij de ontgronding betrokken belangen, ter bescherming waarvan op basis van de Ontgrondingenwet aan de gevraagde vergunning voorwaarden kunnen worden verbonden of de gevraagde vergunning kan worden geweigerd.
2.4. Gelet op het vorenstaande kan in hetgeen appellanten in beroep hebben aangevoerd geen grond worden gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Soede, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Buuren w.g. Soede
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 25 februari 2004