200305446/1.
Datum uitspraak: 25 februari 2004.
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
het college van burgemeester en wethouders van Ambt Montfort,
verweerder.
Bij besluit van 24 juni 2003 heeft verweerder krachtens de Wet milieubeheer aan [appellant] een vergunning geweigerd voor het oprichten en in werking hebben van een agrarisch bedrijf en veehouderij op het perceel [locatie] te [plaats], kadastraal bekend gemeente [plaats], sectie […], nummer […]. Dit besluit is op 17 juli 2003 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 14 augustus 2003, bij de Raad van State ingekomen op 15 augustus 2003, beroep ingesteld.
Bij brief, ingekomen bij de Raad van State per fax op 22 september 2003, heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van verweerder. Deze zijn aan de andere partij toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 januari 2004, waar appellant, in persoon en bijgestaan door mr. H.M.J. Offermans, advocaat te Roermond, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. ing. R.P.H. Sangers, gemachtigde, zijn verschenen.
2.1. Op basis van de stukken stelt de Afdeling vast dat het bestreden besluit, waarbij tevens is beslist op de door appellant tegen het ontwerp van het besluit ingebrachte bedenkingen, namens verweerder door het hoofd van het bureau VROM is genomen.
In hoofdstuk I, artikel 1, aanhef en onder a, van het mandaatstatuut 2000 van de gemeente Ambt Montfort is bepaald dat de gemandateerde bevoegd is tot het nemen van besluiten als vermeld onder II en III, tenzij het besluit voor de aanvrager van negatieve aard is, uitgezonderd de negatieve besluiten die in het mandaatstatuut (III) met name zijn genoemd.
In hoofdstuk III, onder Milieuzaken, punt 45, is bepaald dat de vergunning via het college van burgemeester en wethouders wordt verleend bij inspraakreactie en/of bijzondere omstandigheden en bij besluit tot niet-ontvankelijkheid. In andere omstandigheden wordt vergunning verleend door het hoofd van het bureau VROM als gemandateerde.
Nog daargelaten de vraag of uit laatstgenoemde zin volgt dat het hoofd, voornoemd, voor het onderhavige negatieve besluit, namelijk weigering vergunning te verlenen, gelet op het bepaalde in artikel 1, aanhef en onder a, van hoofdstuk I van het mandaatstatuut bevoegd is, moet worden geoordeeld dat uit hoofdstuk III, onder Milieuzaken, punt 45, volgt dat verweerder aan het hoofd, voornoemd, uitsluitend mandaat heeft verleend om namens hem vergunning te verlenen indien tegen het ontwerp van het besluit geen bedenkingen zijn ingekomen. Nu appellante tegen het ontwerp van het besluit bedenkingen heeft ingebracht, doet een dergelijke situatie zich hier niet voor. De toepasselijke mandaatsregeling biedt derhalve geen grondslag voor het nemen van het bestreden besluit door het hoofd, voornoemd.
Uit het vorenstaande volgt dat het bestreden besluit onbevoegd is genomen. Het besluit is in strijd met artikel 8.2, eerste lid, van de Wet milieubeheer.
2.2. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit dient reeds hierom in zijn geheel te worden vernietigd.
2.3. Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Ambt Montfort van 24 juni 2003;
III. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Ambt Montfort in de door appellant in verband met de behandeling van het beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 644,00, welk bedrag geheel is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het bedrag dient door de gemeente Ambt Montfort te worden betaald aan appellant;
IV. gelast dat de gemeente Ambt Montfort aan appellant het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht (€ 116,00) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. Th.G. Drupsteen, Voorzitter, en mr. J.R. Schaafsma en mr. M.W.L. Simons-Vinckx, Leden, in tegenwoordigheid van mr. D. van Leeuwen, ambtenaar van Staat.
w.g. Drupsteen w.g. Van Leeuwen
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 25 februari 2004.